ECLI:NL:CRVB:2016:1463
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens hoofdverblijf op ander adres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 11 november 2011 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Lelystad heeft na een onderzoek vastgesteld dat appellant zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 23 april 2013 en een terugvordering van € 837,24. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij pas op 30 april 2013 daadwerkelijk is verhuisd en dat hij voor die datum slechts sporadisch op het woonadres verbleef. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college op goede gronden heeft aangenomen dat appellant in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf had op het woonadres. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaring van appellant op 24 mei 2013 niet onlosmakelijk verbonden was met het huisbezoek van 22 mei 2013. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.