Uitspraak
14 juli 2014 (12/8377) in een geding tussen verzoeker en de Minister van Defensie.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij hij betrokken was in een geding tegen de Minister van Defensie. Tijdens de zitting op 6 april 2017 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. M.T. Boerlage. Deze rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet in te stemmen met de wraking. Op 15 mei 2017 vond een zitting plaats waar verzoeker in persoon verscheen, maar de behandelend rechter was afwezig.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek onderbouwd met eerdere negatieve ervaringen met de Nederlandse rechtspraak, maar de Raad oordeelt dat de aangevoerde gronden niet specifiek gericht zijn op de behandelend rechter zelf, maar op de Raad als geheel.
De Raad concludeert dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees dat de behandelend rechter niet onpartijdig zou zijn. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de voorzitter M. Greebe en de leden J.P.M. Zeijen en L.M. Tobé, met R.H. Budde als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.