ECLI:NL:CRVB:2017:2039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
14/4561 MPW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij hij betrokken was in een geding tegen de Minister van Defensie. Tijdens de zitting op 6 april 2017 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. M.T. Boerlage. Deze rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet in te stemmen met de wraking. Op 15 mei 2017 vond een zitting plaats waar verzoeker in persoon verscheen, maar de behandelend rechter was afwezig.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek onderbouwd met eerdere negatieve ervaringen met de Nederlandse rechtspraak, maar de Raad oordeelt dat de aangevoerde gronden niet specifiek gericht zijn op de behandelend rechter zelf, maar op de Raad als geheel.

De Raad concludeert dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees dat de behandelend rechter niet onpartijdig zou zijn. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de voorzitter M. Greebe en de leden J.P.M. Zeijen en L.M. Tobé, met R.H. Budde als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.

Uitspraak

14/4561 MPW-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum uitspraak: 22 mei 2017
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 juli 2014 (12/8377) in een geding tussen verzoeker en de Minister van Defensie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. De behandelend rechter was mr. M.T. Boerlage (behandelend rechter). Tijdens de zitting heeft verzoeker een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend.
De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet in het wrakingsverzoek te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 15 mei 2017. Verzoeker is in persoon verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij, gelet op eerdere ervaringen met de Nederlandse rechtspraak, die bestaat uit boeven die het dossier niet kennen, geen vertrouwen heeft in die rechtspraak en dus ook niet in de behandelend rechter.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde argumenten bevatten geen gronden waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker van mening is dat de behandelend rechter zich jegens hem niet onpartijdig heeft opgesteld. De aangevoerde gronden zijn gericht tegen de Raad als zodanig en zien niet op (de persoon van) de behandelend rechter.
3.3.
Naar vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 24 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BV8921) is een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.H. Budde

SS