ECLI:NL:CRVB:2017:2038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van Wajong-uitkering met vorderingen tijdens schuldsanering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van de Wajong-uitkering van appellant met vorderingen van het Uwv. Appellant ontving sinds 1 juli 1999 een uitkering op grond van de Wet arbeidsgeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, die per 1 januari 2010 is voortgezet als Wajong-uitkering. Het Uwv had appellant een bedrag van € 6.160,93 aan teveel uitbetaalde Wajong-uitkering teruggevorderd en een boete opgelegd. In 2011 werd de schuldsanering van appellant uitgesproken, waarna het Uwv besloot om zijn vorderingen te verrekenen met de Wajong-uitkering van appellant. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv gerechtigd was om te verrekenen, omdat beide vorderingen voor de schuldsanering waren ontstaan.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank de systematiek van de Wet Wajong niet correct heeft toegepast. Hij stelde dat zijn recht op Wajong-uitkering per dag ontstaat, zolang aan de voorwaarden is voldaan, en dat het Uwv niet gerechtigd was om te verrekenen na de toelating tot de schuldsanering. De Raad heeft overwogen dat het recht op Wajong-uitkering van rechtswege ontstaat en dat de toekenningsbeslissing slechts declaratoir is. De Raad concludeerde dat het Uwv in strijd met de Faillissementswet heeft gehandeld door te verrekenen met de Wajong-uitkering die na de toelating tot de schuldsanering is ontstaan. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het verzoek van appellant toegewezen, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten.