Uitspraak
Midden-Nederland van 31 juli 2014 (12/4593) en tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 (14/1147) in gedingen tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De behandelend rechters, E. Dijt, B.M. van Dun en G.A.J. van den Hurk, hebben op 26 april 2017 zitting gehouden, maar verzoekster trok haar hoger beroep in na het treffen van een schikking. Op 30 april 2017 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen deze rechters. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat dit verzoek is gedaan nadat de hoger beroepen zijn ingetrokken. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht moet een wrakingsverzoek worden ingediend voordat de procedure is beëindigd. De wet biedt geen mogelijkheid voor wraking na beëindiging van de procedure, zoals in dit geval na de intrekking van het hoger beroep. De wrakingskamer kan zonder zitting beslissen om een verzoek niet in behandeling te nemen indien het is ingediend na de uitspraak in de hoofdzaak. Aangezien verzoekster haar verzoek om wraking heeft ingediend na de intrekking van het hoger beroep, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.