ECLI:NL:CRVB:2017:1923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
14/4474 WW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters na intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De behandelend rechters, E. Dijt, B.M. van Dun en G.A.J. van den Hurk, hebben op 26 april 2017 zitting gehouden, maar verzoekster trok haar hoger beroep in na het treffen van een schikking. Op 30 april 2017 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen deze rechters. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat dit verzoek is gedaan nadat de hoger beroepen zijn ingetrokken. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht moet een wrakingsverzoek worden ingediend voordat de procedure is beëindigd. De wet biedt geen mogelijkheid voor wraking na beëindiging van de procedure, zoals in dit geval na de intrekking van het hoger beroep. De wrakingskamer kan zonder zitting beslissen om een verzoek niet in behandeling te nemen indien het is ingediend na de uitspraak in de hoofdzaak. Aangezien verzoekster haar verzoek om wraking heeft ingediend na de intrekking van het hoger beroep, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.

Uitspraak

14/4474 WW-W, 15/3724 WW-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
Datum uitspraak: 24 mei 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 31 juli 2014 (12/4593) en tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 (14/1147) in gedingen tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Het onderzoek ter zitting in beide hoger beroepen heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. De behandelend rechters waren E. Dijt, B.M. van Dun en G.A.J. van den Hurk (behandelend rechters). Verzoekster heeft ter zitting de hoger beroepen ingetrokken, nadat een schikking was getroffen.
Op 30 april 2017 heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechters.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hieruit volgt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat de procedure is beëindigd. Nadat de procedure is beëindigd, is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat in een zaak uitspraak is gedaan en dus ook niet in de mogelijkheid tot wraking nadat de procedure als gevolg van intrekking van het hoger beroep is beëindigd.
2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges (Stcrt. 2013, 11425) bepaalt dat de wrakingskamer zonder zitting te houden kan beslissen een verzoek niet in behandeling te nemen indien het is ingediend nadat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. In geval van intrekking van het hoger beroep dient deze bepaling aldus te worden gelezen dat de wrakingskamer zonder zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen nadat het hoger beroep is ingetrokken.
3. Nu vaststaat dat verzoekster om wraking van de behandelend rechters heeft verzocht nadat de hoger beroepen zijn ingetrokken, wordt het wrakingsverzoek niet in behandeling genomen. Dit brengt mee dat een inhoudelijke beoordeling van wat verzoekster in het kader van haar verzoek om wraking heeft aangevoerd, achterwege blijft.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat het verzoek om wraking van de behandelend rechters in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

HD