ECLI:NL:CRVB:2017:1894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.M.G. Hink
- W.F. Claessens
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van verzwegen gezamenlijke huishouding en bankrekeningen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die sinds 1985 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de beroepen van appellante tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende bewijs had dat appellante en P een gezamenlijke huishouding voerden en dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting met betrekking tot bankrekeningen waarover zij kon beschikken.
De Raad stelt vast dat appellante vanaf 1 april 2007 beschikte over tegoeden op bankrekeningen die niet op haar naam stonden, en dat zij vanaf 15 november 2007 een gezamenlijke huishouding voerde met P. De Raad oordeelt dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering heeft geblokkeerd en later ingetrokken. De onderzoeksbevindingen van de sociale recherche, waaronder getuigenverklaringen en doorzoekingen, ondersteunen de conclusie dat appellante in strijd met haar verplichtingen heeft gehandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand in de onderzochte periode.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, evenals de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding volgens de WWB. De Raad bevestigt dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de besluiten van het college en dat appellante niet in haar hoger beroep slaagt.