ECLI:NL:CRVB:2011:BR1147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2009 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
  • J.F. Bandringa
  • H.D. Stout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkering van bijstandsbetaling wegens bezit onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de blokkering van de bijstandsbetaling aan appellant, die sinds 15 juni 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De blokkering vond plaats op 17 maart 2008, nadat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray op de hoogte was gesteld van het bezit van onroerend goed in Marokko door appellant. Dit werd ontdekt naar aanleiding van een anonieme melding en een onderzoek door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), dat bevestigde dat appellant eigenaar was van een woning in Marokko met een waarde van € 55.000,--. Appellant had deze informatie niet gemeld aan het College, wat leidde tot de blokkering van zijn bijstandsuitkering.

De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant tegen de blokkering ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij betoogde dat het enkele schenden van de inlichtingenverplichting niet voldoende was om de bijstandsbetaling te blokkeren, en dat er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moest zijn dat hij geen recht meer had op bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het College op goede gronden kon concluderen dat appellant beschikte over vermogen dat zijn recht op bijstand in gevaar bracht. De Raad benadrukte dat voor een blokkering van de bijstandsbetaling niet vereist is dat er met zekerheid kan worden gesteld dat er geen recht op bijstand meer bestaat, maar dat een gegrond vermoeden voldoende is.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College in redelijkheid tot de blokkering van de bijstandsbetaling had kunnen besluiten. De uitspraak werd gedaan op 28 juni 2011, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2009 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 maart 2009, 08/1382 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.H.A. Julicher, advocaat te Venray, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 10/1752 WWB, plaatsgevonden op 17 mei 2011. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.M.S. Willems, werkzaam bij de gemeente Venray. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 15 juni 1997 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand, aanvankelijk naar de norm voor gehuwden en vanaf 24 maart 1999 naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme melding eind 2006 dat appellant vanaf 1992/1993 een huis in Marokko bezit, heeft het Internationaal Bureau Fraude-informatie (hierna: IBF) op verzoek van het College een onderzoek ingesteld. Bij brief van 28 februari 2008 heeft het IBF het College geïnformeerd over de resultaten van een onderzoek dat de Nederlandse ambassade in Marokko heeft uitgevoerd. De ambassade heeft op 4 februari 2008 een rapport - met bijlagen - uitgebracht met daarin de conclusie dat appellant eigenaar is van een woning in [plaatsnaam] provincie Nador, waarvan de actuele waarde door een taxateur is vastgesteld op (omgerekend) € 55.000,--.
1.3. Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het College de betaling van de bijstand van appellant met ingang van 17 maart 2008 geblokkeerd op de grond dat appellant in bezit is van onroerend goed met een waarde van € 55.000,--, waarvan hij het College niet in kennis heeft gesteld.
1.4. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
17 maart 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 juli 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat het enkele schenden van de inlichtingenverplichting dan wel een gegrond vermoeden daartoe op zich onvoldoende is om de betaling van de bijstand te blokkeren. Volgens appellant is tevens noodzakelijk dat de schending van deze verplichting met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid er toe leidt dat geen recht op bijstand meer bestaat. Naar de mening van appellant heeft het College geen dan wel onvoldoende onderzoek verricht naar zijn recht op bijstand en evenmin of hij redelijkerwijs wel kon beschikken over het (veronderstelde) vermogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Of het blokkeren of stopzetten van de betaling van bijstand is geoorloofd, hangt af van het antwoord op de vraag of het bijstandverlenend orgaan op goede gronden van oordeel is, althans ten minste het gegronde vermoeden kan hebben, dat een betrokkene geen recht (meer) heeft op een (volledige) bijstandsuitkering. Als regel zal daartoe aanleiding bestaan als uit onderzoek gegevens bekend worden die erop duiden dat een betrokkene zijn wettelijke inlichtingenverplichting niet of niet volledig is nagekomen, maar nog onvoldoende grondslag bestaat om alvast tot herziening of intrekking van de bijstand over te gaan. Anders dan appellant meent is voor een blokkering van de betaling van de bijstand niet vereist dat een geconstateerde schending van de inlichtingenverplichting met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot gevolg heeft dat geen recht op bijstand (meer) bestaat.
4.2. Niet is in geschil dat appellant aan het College nimmer melding ervan heeft gemaakt dat hij eigenaar was van onroerend goed in Marokko. Naar het oordeel van de Raad kon het College op grond van de ten tijde van de blokkering van de bijstand beschikbare onderzoeksresultaten, vermeld in de rapportage van de Nederlandse ambassade van 4 februari 2008 met bijlagen, waaronder een vertaling van het taxatierapport van 26 oktober 2007, ten minste het gegronde vermoeden hebben dat appellant beschikte over een zodanig vermogen dat hij geen recht op bijstand meer heeft. Onder die omstandigheden behoefde het College niet eerst een nader onderzoek in te stellen alvorens tot blokkering of stopzetting van de betaling van de bijstand aan appellant te besluiten. De Raad is dan ook van oordeel dat het College in redelijkheid tot blokkering van de uitbetaling van de bijstand aan appellant is overgegaan.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) B. Bekkers.
RS