ECLI:NL:CRVB:2017:1888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake indicatie op grond van de AWBZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de juistheid van een indicatie die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was verstrekt aan appellante. De AWBZ is per 1 januari 2015 ingetrokken, en appellante is inmiddels geïndiceerd voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg. De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien de indicatie reeds is verstreken en de AWBZ niet meer van toepassing is. De gestelde immateriële schade door appellante is niet voldoende onderbouwd, waardoor ook hieraan geen procesbelang kan worden ontleend.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk betekenis kan hebben voor de indiener. In dit geval is dat niet aan de orde, omdat de uitkomst van het hoger beroep geen invloed kan hebben op de toekomst van appellante. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken. De griffier heeft de uitspraak mede ondertekend.