Uitspraak
26 mei 2016, 15/7036 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten is afgewezen. Appellante had op 4 september 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, specifiek voor de kosten van een bed, omdat zij op een oud matras op de grond sliep en hierdoor rugklachten ondervond. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft haar op 18 september 2015 een bedrag van € 140,- toegekend, maar dit bedrag was gebaseerd op de richtprijzen voor een bedframe, lattenbodem en matras. Appellante was van mening dat dit bedrag niet toereikend was om een bed aan te schaffen en dat het college niet volledig op haar aanvraag had beslist, omdat zij ook beddengoed nodig had.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 mei 2017 geoordeeld dat appellante zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van haar aanvraag en dat zij niet duidelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag ook betrekking had op beddengoed. De Raad heeft vastgesteld dat het college de richtprijzen hanteert en dat appellante niet heeft aangetoond dat het toegekende bedrag niet voldoende was voor de aanschaf van een bed. De Raad heeft de beroepsgrond van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.