ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F.C. Talman
- R.H.M. Roelofs
- E.J.M. Heijs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand uitvaartkosten na onterving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een uitvaart. Betrokkene had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de uitvaartkosten van haar vader, die in februari 2007 was overleden. De kosten van de uitvaart bedroegen € 6.669,15, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen had de aanvraag afgewezen op grond dat betrokkene door haar vader was onterfd en de kosten niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB) konden worden aangemerkt. Na bezwaar had het College een nader besluit genomen waarbij betrokkene alsnog een bedrag van € 149,93 aan bijzondere bijstand voor de uitvaartkosten was toegekend.
De Raad oordeelde dat de kosten van de uitvaart als noodzakelijke kosten moeten worden aangemerkt, maar dat er een verschil van mening bestond over de omvang van de in aanmerking te nemen kosten. Betrokkene stelde dat de volledige kosten van de uitvaart, zoals vermeld op de nota, in aanmerking moesten worden genomen, terwijl het College zich op het standpunt stelde dat de kosten gemaximeerd moesten worden op € 3.300,-- volgens zijn beleidsregels. De Raad benadrukte dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om forfaitaire bedragen vast te stellen voor noodzakelijke kosten, maar dat betrokkene de mogelijkheid heeft om aan te tonen dat deze vergoeding niet toereikend is voor haar specifieke situatie.
De Raad concludeerde dat het College terecht van een bedrag van € 3.300,-- was uitgegaan en dat de nalatenschap van de vader van betrokkene, zijnde € 3.000,15, in mindering moest worden gebracht. Dit resulteerde in een restbedrag van € 299,85, waarvan het aandeel van betrokkene € 149,93 bedroeg. De Raad oordeelde dat betrokkene door de toekenning van bijzondere bijstand niet tekort was gedaan en verklaarde het beroep tegen het besluit van 26 november 2008 ongegrond. De aangevallen uitspraak werd vernietigd.