ECLI:NL:CRVB:2019:1533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in het kader van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten van zijn woning na verblijf in een inrichting. Het college kende hem een bedrag van € 2.546,- toe, waarvan een deel als gift en een deel als lening. Appellant was van mening dat het toegekende bedrag te laag was en dat hij recht had op een hogere bijstandsverlening, mede gezien zijn situatie van voorheen in een instelling te hebben verbleven.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college de bijzondere bijstand overeenkomstig het gemeentelijke beleid heeft toegekend. De Raad oordeelt dat het college niet onterecht de bijzondere bijstand in de vorm van een lening heeft verstrekt, aangezien appellant niet was toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat het hem toegekende bedrag niet toereikend is voor zijn situatie. De uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.