ECLI:NL:CRVB:2017:166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bewijsontvankelijkheid van onderzoeksbevindingen door onbevoegde controleur in studiefinancieringszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Ü. Ögüt, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De herziening was gebaseerd op een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door controleurs van een privaat bedrijf. De Raad oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek, dat mede was verricht door een onbevoegde controleur, als bewijs ontoelaatbaar zijn. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Raad waarin werd gesteld dat toezicht op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren.
De Raad concludeerde dat zonder de bevindingen van het onderzoek er geen voldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het juiste adres stond ingeschreven. Hierdoor berustte het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank had dit motiveringsgebrek niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 3 juli 2015, herroepte het besluit van 24 april 2015 en veroordeelde de minister in de proceskosten van de appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 januari 2017.