In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), had verzuimd om tijdig wijzigingen in zijn werkstatus door te geven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had appellant eerder een boete opgelegd van € 509,95 wegens het niet voldoen aan zijn inlichtingenverplichting. Na bezwaar van appellant werd deze boete verlaagd tot € 260,-, maar appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen, wat leidde tot een te hoge uitkering. De Raad bevestigde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de hoogte van de boete moest worden herzien. De Raad oordeelde dat de boete moest worden vastgesteld op € 210,20, omdat het Uwv de werkzaamheden bij een andere werkgever niet langer aan de boete ten grondslag legde. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting verwijtbaar was, maar dat de uiteindelijke boete proportioneel moest zijn.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig doorgeven van wijzigingen in de werkstatus door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.