ECLI:NL:CRVB:2017:158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bewijsontvankelijkheid van onderzoeksbevindingen door onbevoegde controleurs in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geconfronteerd met een herziening van zijn studiefinanciering. Dit gebeurde na een onderzoek naar zijn woonsituatie, uitgevoerd door controleurs die in opdracht van de minister werkten. De minister concludeerde dat appellant feitelijk niet woonde op het adres waar hij ingeschreven stond, en herzag zijn studiefinanciering op basis van de bevindingen van deze controleurs.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bevindingen van het onderzoek, dat mede is verricht door onbevoegde controleurs, als bewijs ontoelaatbaar zijn. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Raad, waarin is vastgesteld dat toezicht op de naleving van de wet een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren. De Raad concludeert dat de verklaring van appellant, die door deze onbevoegde controleurs is opgenomen, onrechtmatig is verkregen en dus niet als bewijs kan worden gebruikt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat de minister zijn standpunt dat appellant niet op het brp-adres woont, ook heeft gebaseerd op de bevindingen van het huisbezoek. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de controleurs, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 18 januari 2017.