Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
het besluit van 1 augustus 2014;
van in totaal € 168,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering van appellante door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op 18 april 2014 besloten om appellante als thuiswonende studerende aan te merken, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 1 augustus 2014.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.C. Sneper. De minister werd vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee. Tijdens de zitting op 11 mei 2016 werd het onderzoek heropend om nadere informatie van de minister te verkrijgen. De minister heeft deze informatie verstrekt, waarna partijen toestemming gaven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek, dat mede was verricht door een onbevoegde controleur, als bewijs ontoelaatbaar zijn. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd gesteld dat toezicht op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren. Aangezien het onderzoek onrechtmatig was verkregen, werd het bestreden besluit vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. De Raad herroept het besluit van 18 april 2014 en veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante.