ECLI:NL:CRVB:2017:1552
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- G.M.G. Hink
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van vrijlating van inkomsten uit arbeid in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de vrijlating van inkomsten uit arbeid voor een bijstandsontvanger, appellant, die sinds 13 augustus 2013 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft een nulurenarbeidsovereenkomst en heeft in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 januari 2014 inkomsten uit arbeid ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellant herzien en een terugvordering ingesteld van € 1.398,53, omdat de inkomsten uit arbeid in mindering zijn gebracht op de bijstand. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en heeft verzocht om een vrijlating van zijn inkomen van 25%.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college niet buiten de grenzen van een redelijke wetsuitleg is gegaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijlating van inkomsten, zoals vastgelegd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de WWB. Het college heeft beleid opgesteld dat vereist dat uitkeringsgerechtigden die de voorafgaande twaalf maanden niet hebben gewerkt, in aanmerking komen voor vrijlating. Appellant heeft aangevoerd dat dit beleid niet recht doet aan de bedoeling van de wetgever, maar de Raad heeft deze beroepsgrond verworpen.
De Raad heeft ook de beroepsgrond van appellant over dringende redenen om van terugvordering af te zien, afgewezen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, evenals de veroordeling in de proceskosten.