In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Eiseres had verzocht om in aanmerking te komen voor de inkomstenvrijlating zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Participatiewet (PW). Dit verzoek werd door verweerder afgewezen op basis van een interne beleidsregel die stelde dat de arbeid in deeltijd binnen zes maanden moest leiden tot uitkeringsonafhankelijkheid. Eiseres was van mening dat deze beleidsregel niet in overeenstemming was met de wet en dat het college niet voldoende rekening had gehouden met haar individuele situatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 5 september 2013 bijstand ontvangt en dat de PW op 1 januari 2015 in werking is getreden. Eiseres had verzocht om de vrijlatingsregeling met terugwerkende kracht toe te passen, maar verweerder had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beleid van verweerder de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten ging en dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de voorwaarden die door het college zijn gesteld aan de inkomstenvrijlating niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever, die beoogde om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te zoeken. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,00 en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiseres moet worden vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.