Uitspraak
13 mei 2015, 14/3727 (aangevallen uitspraak)
mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
11 april 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen was ontzegd, heeft het Uwv bij besluit van 23 april 2012 de uitkering van appellant op grond van de WW met ingang van 11 april 2012 voortgezet. Deze is berekend naar een arbeidsurenverlies van 39,77 uur per week.
9 april 2012 herzien en de volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 9 april 2012 tot en met 16 juni 2013 ten bedrage van € 30.831,40 teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant niet aan het Uwv heeft doorgegeven dat hij vanaf
9 april 2012 werkt als zelfstandige. Bij een tweede besluit van 26 augustus 2013 heeft het Uwv appellant in verband hiermee een boete opgelegd van € 30.831,40.
26 augustus 2013 herroepen voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor wat betreft de opgelegde boete. Het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van griffierecht.
[vof 2] had louter het doel om zijn vader ter wille te zijn. Deze voerde de onderneming volledig en de inkomsten zijn aan zijn vader toegekomen. Appellant heeft over de periode van 9 april 2012 tot 16 juni 2013 geen zelfstandigenaftrek bij zijn belastingaangifte opgevoerd, dit betrof aangiften over voorgaande jaren. Nu appellant niet gewerkt heeft en geen inkomsten heeft genoten is er geen grondslag voor herziening en terugvordering van de WW-uitkering en het opleggen van een boete. Indien toch een boete zou worden opgelegd, dan mag dat uitsluitend op grond van het voor 1 januari 2013 geldende boeteregime, omdat de overtreding is begonnen voor die datum en na die datum geen sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden die een nieuwe informatieplicht zou kunnen creëren. Voorts kan slechts sprake zijn van geringe of hooguit normale verwijtbaarheid, met de daaraan verbonden lagere boetepercentages. Ten slotte dient de boete op grond van zijn financiële situatie aanzienlijk gematigd te worden.
€ 8.200,-.
16 juni 2013. Het handelen of nalaten in strijd met de inlichtingenplicht voor en na
1 januari 2013 kan – los van elkaar – bestraft worden met een boete naar het dan geldende sanctieregime (zie de uitspraak van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754, punt 5.7).
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtbank het bedrag van de boete heeft vastgesteld op € 14.490,-;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 8200,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 26 maart 2014;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.