ECLI:NL:CRVB:2017:1493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
15/6567 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorschot ZW-uitkering na aanvechten ontslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, werkzaam als BOA/toezichthouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van zijn werkgever om hem ongevraagd ontslag te verlenen. Dit ontslag werd op 6 november 2014 verleend, terwijl de appellant zich op 12 november 2014 ziek had gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een voorschot op de Ziektewet (ZW) uitkering te verstrekken, omdat er onduidelijkheid bestond over de doorbetaling van zijn loon. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, omdat het ontslag in rechte werd aangevochten en de procedure ten tijde van het bestreden besluit nog niet was afgerond, er twijfel bestond over het recht van de appellant op bezoldiging. Hierdoor was de weigering van het Uwv om een voorschot op de ZW-uitkering te verstrekken terecht. De Raad nam ook kennis van een eerdere uitspraak die betrekking had op de ontslagprocedure, maar concludeerde dat dit geen invloed had op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat er geen recht op ziekengeld bestond zolang er recht op loon was, en bevestigde daarmee de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

15/6567 ZW
Datum uitspraak: 19 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
6 augustus 2015, 15/2362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen. Namens werkgever is, met bericht, niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij werkgever als BOA/toezichthouder. Bij besluit van
6 november 2014 heeft werkgever appellant ongevraagd ontslag verleend met ingang van drie dagen na verzending van dit besluit. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt. Op
12 november 2014 heeft appellant zich per 11 augustus 2014 bij zijn werkgever ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft het Uwv geweigerd appellant een voorschot op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te verstrekken. Volgens het Uwv mag hij, zolang onduidelijkheid bestaat over de doorbetaling van loon, geen voorschot op een
ZW-uitkering verstrekken. Zodra deze onduidelijkheid is weggenomen, zal het Uwv de beoordeling van het recht op een ZW-uitkering hervatten.
1.3.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
3 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat, omdat nog twijfel bestaat over de vraag of appellant recht heeft op bezoldiging, het Uwv met toepassing van artikel 47a, tweede lid, van de ZW terecht heeft geweigerd om appellant een voorschot op een ZW-uitkering te verstrekken. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat er ten onrechte geen beslissing is genomen over zijn recht op een ZW-uitkering over de periode van 11 augustus 2014 tot 10 november 2014. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de aanstelling van appellant op 10 november 2014 is geëindigd en dat appellant tot die datum mogelijk recht had op loon tijdens ziekte.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak onvoldoende gemotiveerd zijn. Appellant heeft aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is, omdat met name over de periode vanaf 11 augustus 2014 recht bestaat op bezoldiging bij ziekte jegens werkgever, in welk geval de ZW-uitkering zijns inziens bij wijze van voorschot betaalbaar moet worden gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Omdat het gegeven ontslag in rechte werd aangevochten en die procedure ten tijde van het bestreden besluit nog niet ten einde was gekomen, bestond er twijfel over de vraag of betrokkene recht had op bezoldiging en heeft het Uwv met toepassing van artikel 47a van de ZW terecht geweigerd appellant een voorschot op de ZW-uitkering te verstrekken. Met de uitspraak van de Raad van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4929, waarvan ambtshalve kennis is genomen, is inmiddels een einde gekomen aan de ontslagprocedure. Dit gegeven doet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet af.
4.3.
Met wat in hoger beroep is aangevoerd, heeft appellant niet onderkend dat geen recht bestaat op ziekengeld, als(nog) recht bestaat op loon. Het door hem aangevoerde slaagt daarom niet.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

UM