Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 50,10 aan reiskosten;
van in totaal € 166,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering van appellante door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op 17 mei 2013 besloten om appellante als thuiswonende studerende aan te merken, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.J. Driessen. De minister werd vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg. Tijdens de zitting op 25 mei 2016 werd duidelijk dat het onderzoek naar de woonsituatie van appellante was uitgevoerd door controleurs van een privaat bedrijf, waarvan één controleur als zelfstandige zonder personeel werkte. De Raad oordeelde dat het toezicht op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren.
De Raad concludeerde dat de bevindingen van het onderzoek, dat mede was verricht door een onbevoegde controleur, als bewijs ontoelaatbaar zijn. Hierdoor ontbrak een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de minister dat appellante niet op het juiste adres stond ingeschreven. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herstelde het besluit van de minister, waarbij de minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.