ECLI:NL:CRVB:2017:1471
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie voor zorg onder de AWBZ en procesbelang
In deze zaak heeft appellante op 16 januari 2014 een indicatie voor zorg aangevraagd op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het CIZ heeft op 11 februari 2014 besloten om appellante te indiceren voor verschillende zorgfuncties, maar heeft later de einddatum van de indicatie voor begeleiding individueel gewijzigd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 1 maart 2017 is appellante niet verschenen, terwijl CIZ zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat appellante inmiddels is geïndiceerd voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), wat de vraag naar procesbelang oproept. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat er geen procesbelang is, omdat het hoger beroep niet kan leiden tot het alsnog verkrijgen van zorg voor de reeds verstreken indicatie. Bovendien is de AWBZ per 1 januari 2015 ingetrokken, waardoor het hoger beroep ook voor de toekomst geen betekenis heeft.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang meer had. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 12 april 2017, met R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier B. Dogan.