Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag aan appellant toe te kennen. Appellant, die sinds zijn zeventiende in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, ontving kinderbijslag voor zijn kinderen. De Svb heeft echter betwijfeld of appellant als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd, gezien zijn langdurige verblijven in Turkije. De Raad heeft vastgesteld dat appellant van het tweede kwartaal van 2012 tot en met het tweede kwartaal van 2013 geen duurzame band met Nederland had, aangezien hij jaarlijks zes tot tien maanden in Turkije verbleef. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van de Svb om de kinderbijslag te beëindigen in rechte onaantastbaar was, omdat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 9 april 2010. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de Svb niet gehouden was om terug te komen op het besluit van 9 april 2010, omdat dit besluit niet onmiskenbaar onjuist was. De uitspraak benadrukt het belang van de duurzame band met Nederland voor het recht op kinderbijslag en de voorwaarden waaronder de Svb kan afwijken van de reguliere regels.