ECLI:NL:RBROT:2018:9368

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
ROT 18/2745
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek aanvullende inkomensvoorziening ouderen afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eisers, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, tegen de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2017. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het eerder genomen besluit. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.M.J. Iqbal, hadden eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van 2 februari 2017, welke door verweerder op 16 april 2018 ongegrond waren verklaard.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 werd medegedeeld dat eiser was overleden, maar het beroep werd voortgezet door eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de AIO-aanvulling was gebaseerd op bevindingen van een huisbezoek en een onderzoek naar vermogen in het buitenland. Eiseres voerde aan dat er geen volledig informed consent was tijdens het huisbezoek en dat haar echtgenoot, die lijdt aan alzheimer, niet in staat was om adequaat te reageren op de vragen.

De rechtbank overwoog dat de bestuursrechter in dergelijke gevallen moet toetsen of het bestuursorgaan zich terecht en zorgvuldig heeft voorbereid. Eiseres heeft geen nieuwe feiten aangedragen die de besluiten van 2 februari 2017 onmiskenbaar onjuist zouden maken. De rechtbank concludeerde dat het herzieningsverzoek ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2745

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiser](eiser) en
[eiseres](eiseres), te Rotterdam , tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om herziening van besluiten van 2 februari 2017 afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Jim, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft mr. J.F. Jim meegedeeld dat eiser is overleden. Het beroep wordt voortgezet door eiseres.

Overwegingen

1. In het kader van een onderzoek naar vermogen in het buitenland hebben twee medewerkers van verweerder op 21 september 2016 een huisbezoek afgelegd bij eiseres en haar echtgenoot (eiser). Vervolgens heeft verweerder een onderzoek in Turkije uitgevoerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres twee woningen op haar naam heeft staan en haar echtgenoot vier percelen grond. Deze bevindingen zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluiten van 2 februari 2017 de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) in te trekken met ingang van 1 januari 2007 en een bedrag van € 45.191,98 over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2017 terug te vorderen. Op 20 november 2017 heeft eiseres verweerder verzocht de besluiten van 2 februari 2017 te herzien. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen nieuwe feiten zijn gebleken die aanleiding geven om de besluiten te herzien of dat is gebleken dat de besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om de besluiten van 2 februari 2017 te herzien.
3. Eiseres voert aan dat tijdens het huisbezoek geen sprake was van volledig informed consent. Zij is de Nederlandse taal niet goed machtig, zodat zij niet heeft kunnen controleren of haar echtgenoot de vragen tijdens het huisbezoek goed heeft begrepen en daarop correct heeft geantwoord. Haar echtgenoot was zeer vergeetachtig en praatte voornamelijk over het verleden. Door zijn medische conditie kon hij niet altijd de gevolgen van zijn handelen overzien. Weliswaar was haar schoondochter ook aanwezig bij het huisbezoek, maar zij heeft enkel getolkt. Verder is eiseres van mening dat verweerder geen gegronde reden had om een huisbezoek af te leggen en om haar te selecteren voor een onderzoek naar vermogen in het buitenland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waaronder de uitspraak van 7 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1335), toetst de bestuursrechter in een geval als dit, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), allereerst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
5. Eiseres heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Awb die van invloed zijn op haar recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2017. Het feit dat bij haar echtgenoot op 16 februari 2018 vasculaire dementie is geconstateerd kan niet worden gekwalificeerd als nieuw gebleken feit, nu uit de handhavingsrapportage van 1 december 2016 blijkt dat hij ten tijde van het huisbezoek al bekend was met alzheimer. Daar komt bij dat deze diagnose als zodanig niet bepalend is voor zijn psychische gesteldheid ten tijde van het huisbezoek in september 2016.
6. Het herzieningsverzoek heeft enkel betrekking op de periode die ligt voor ontvangst van het verzoek; enige onderbouwing als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) die ziet op de toekomst, ontbreekt. In dergelijke gevallen voert verweerder het beleid dat dient te worden onderzocht of het evident onredelijk is om niet terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. Daarvan is sprake als uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, wordt geconcludeerd dat het besluit onmiskenbaar onjuist is. Eiseres heeft in haar beroepsgronden aangegeven, zoals ter zitting toegelicht, dat zij het huisbezoek als zeer bezwarend heeft ervaren en dat de gang van zaken haar niet lekker zat. Haar grieven tegen de wijze waarop het besluit van 2 februari 2017 tot stand is gekomen, zijn geen omstandigheden waaruit blijkt dat de terugvordering onmiskenbaar onjuist is. Dit geldt eveneens voor het feit dat, naar ter zitting is gesteld, de gezondheid van eiseres thans, dus na het nemen van het bestreden besluit, ernstig te wensen overlaat en de niet nader onderbouwde stelling dat zij door de terugvordering financieel niet rond kan komen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. D. Brugman en mr. Y.E. Schuurmans, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 november 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.