ECLI:NL:CRVB:2017:1311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
16/2246 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan betrokkene, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeluk. De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige, orthopeed W. van der Ham, een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en zijn bevindingen overtuigend heeft onderbouwd. De rechtbank had de deskundige gevolgd in zijn oordeel dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 juli 2015 onvoldoende tegemoet kwam aan de beperkingen van betrokkene. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige heeft gevolgd en dat de FML voldoende was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de deskundige terecht heeft geconcludeerd dat betrokkene niet in staat was om 40 uur per week te werken en dat er een urenbeperking van toepassing was. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Appellant is opgedragen nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van betrokkene tegen de primaire besluiten, met inachtneming van de conclusies van de deskundige. Tevens is het verzoek van betrokkene om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, omdat nadere besluitvorming door appellant noodzakelijk is. De proceskosten in hoger beroep zijn begroot op € 990,- en appellant is veroordeeld tot vergoeding hiervan aan betrokkene.

Uitspraak

16/2246 WIA en 16/2247 ZW
Datum uitspraak: 5 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 maart 2016, 13/1251 en 13/492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Namens appellant is
mr. P. Nicolaï verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. P.P.J.L. Appelman en A.P. Shamthan, tolk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 36 uur per week. Betrokkene heeft zich per 6 september 2010 ziek gemeld wegens na een auto-ongeval ontstane rug- en nekklachten.
1.2.
Betrokkene heeft op 16 oktober 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Appellant heeft naar aanleiding hiervan bij besluit van 6 december 2012 (het primaire besluit I) vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 4 september 2012 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Bij besluit van
2 juli 2013 (het bestreden besluit I) heeft appellant het door betrokkene tegen het primaire besluit ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2013 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juli 2013 ten grondslag gelegd. Uit het eerstgenoemde rapport volgt dat betrokkene belastbaar wordt geacht conform de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 maart 2013. Betrokkene is op basis van de mogelijkheden in deze FML door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in staat geacht functies van magazijn, expeditiemedewerker, productiemedewerker industrie en snackbereider te vervullen.
1.3.
Betrokkene heeft zich met ingang van 4 december 2012 ziek gemeld wegens onveranderde klachten aan de nek en rug. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 22 februari 2013 heeft betrokkene het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft betrokkene per 22 februari 2013 geschikt geacht voor het vervullen van de hiervoor genoemde bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 25 februari 2013 (het primaire besluit II) vastgesteld dat betrokkene per 25 februari 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2013 (het bestreden besluit II) ongegrond verklaard. Hieraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2013 ten grondslag gelegd.
2.1.
De rechtbank heeft een deskundige benoemd. Orthopeed W. van der Ham heeft op
26 januari 2015 aan de rechtbank gerapporteerd dat hij zich niet kan vinden in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 18 maart 2013. De deskundige heeft betrokkene aanvullend beperkt geacht op items 8 tot en met 14 van de rubriek Dynamische handelingen en items 1 tot en met 4 en 7 van rubriek Statische houdingen. Ten aanzien van de rubriek Werktijden heeft de deskundige geconcludeerd dat betrokkene op de data in geding niet in staat kan worden geacht 40 uur per week te werken. Er moet volgens de deskundige een duidelijke afwisseling in de houdingsbelasting worden ingebouwd, waarbij zitten, lopen en staan aan beperkingen onderhevig zijn en mogelijk tot maximaal 15 minuten aaneengesloten kunnen worden volgehouden. Daarnaast zou betrokkene de gelegenheid moeten hebben de rug voldoende rust te geven, respectievelijk adequaat een revalidatieprogramma te volgen zodat bijvoorbeeld 2 dagdelen per week aan herstel zou kunnen worden gewerkt. In die zin zou volgens de deskundige een werkweek van 24 uur reëel zijn.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 22 februari 2015 gereageerd op het rapport van de deskundige. Laatstgenoemde heeft met het rapport van 28 april 2015 gemotiveerd toegelicht dat in de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding wordt gezien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op 13 juli 2015 de FML, die geldig is vanaf
4 september 2012, gewijzigd. Hierbij zijn de door de deskundige genoemde beperkingen gevolgd, behalve de door hem genoemde urenbelasting. Zo er al een noodzaak zou zijn voor een beperking op dit onderdeel valt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in te zien waarom er recuperatiedagen zouden moeten zijn. Dan zou volgens hem eerder een beperking voor het aantal uren per dag aan de orde zijn, echter ziet hij daartoe geen reden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, met inachtneming van de gewijzigde FML van 13 juli 2015, onderzoek verricht en de functies inpakker (handmatig), besteller post/pakketten (auto) en samensteller kunststof en rubberindustrie geschikt geacht voor betrokkene. De mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 33,33%, met als gevolg dat appellant het bestreden besluit I heeft gehandhaafd. Ten aanzien van de beslissing in het kader van de ZW-uitkering wordt betrokkene belastbaar geacht conform de FML van 13 juli 2015 en in staat geacht de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten.
2.3.
De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank bij rapport van 14 september 2015 gereageerd op de FML van 13 juli 2015. De deskundige heeft niet kunnen instemmen met de in deze FML vastgestelde belastbaarheid, die betrekking heeft op beide data in geding. De items 8 tot en met 16 uit rubriek Dynamische handelingen moeten volgens de deskundige als sterk beperkt, eerder als niet mogelijk worden beschouwd. De deskundige heeft betrokkene op beide data in geding niet in staat geacht 40 uur per week te werken, zodat hij niet heeft kunnen instemmen met de belastbaarheid in de FML. De deskundige heeft verder vastgehouden aan de in zijn eerdere rapport gemaakte overwegingen ten aanzien van de duidelijke afwisseling in de houdingsbelasting en de urenbeperking. De deskundige heeft wel ingestemd met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen lichte beperkingen bij zitten, staan en werken boven schouderniveau in de rubriek Statische houdingen.
2.4.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen de bestreden besluiten I en II gegrond verklaard. Hierbij is het onderzoek van deskundige Van der Ham als zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige, dat als inzichtelijk gemotiveerd is beschouwd, gevolgd en het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de bevindingen van de deskundige verworpen. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de bestreden besluiten I en II, over de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in het kader van de WIA per 4 september 2012 en de hersteldverklaring in het kader van de ZW, geen stand kunnen houden. De bestreden besluiten zijn vernietigd en appellant is opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van betrokkene te nemen met inachtneming van hetgeen door de rechtbank is overwogen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing van de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 mei 2016, op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de deskundige heeft gevolgd. De rechtbank had in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2015 en 13 juli 2015 aanleiding moeten zien het oordeel van de deskundige niet te volgen. Volgens appellant komt de FML van 13 juli 2015 voldoende tegemoet aan de beperkingen van betrokkene op
4 september 2012 en 22 februari 2013. Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld een contra-expertise te laten verrichten, zodat het oordeel van de deskundige kon worden betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep alsnog orthopeed Metsaars ingeschakeld als deskundige. Betrokkene heeft echter niet willen meewerken aan diens onderzoek, waardoor appellant de mogelijkheid is ontnomen het standpunt van Van der Ham te weerleggen.
3.2.
Betrokkene heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht de deskundige Van der Ham heeft gevolgd in zijn oordeel dat de FML van 13 juli 2015 onvoldoende tegemoet komt aan de beperkingen die betrokkene heeft op de data in geding.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad waaruit blijkt dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
4.3.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft van betrokkene een anamnese afgenomen, hem lichamelijk onderzocht, een aanvullend röntgenonderzoek laten verrichten, en de beschikbare medische informatie bij het onderzoek betrokken.
4.3.2.
Ten aanzien van de door de deskundige genoemde beperkingen in de categorieën Dynamische handelingen en Statische houdingen van de FML zijn de conclusies van de deskundige aan de hand van de onderzoeksbevindingen inzichtelijk en consistent onderbouwd. De door appellant bij monde van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegen het rapport aangevoerde bezwaren, als weergegeven in de rapporten van 22 februari 2015 en 13 juli 2015, vormen geen aanleiding de uiteindelijke conclusie van de deskundige niet te volgen. Daarbij is van belang dat Van der Ham na het oorspronkelijke rapport van
26 januari 2015 met zijn nadere rapporten van 28 april 2015 en 14 september 2015 uitgebreid heeft gereageerd op de argumenten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en deze op overtuigende wijze heeft weerlegd. Hij heeft duidelijk uitgelegd hoe het door hem vastgestelde instabiliteitsprobleem van de lage rug en de sacralisatie van L5 de verschillende pijnsensaties verklaren.
4.3.3.
Ten aanzien van de door de deskundige noodzakelijk geachte urenbeperking wordt als volgt overwogen. Uit de rapporten van 26 januari 2015 en 14 september 2015 blijkt dat de deskundige betrokkene in staat acht 24 uur per week te werken. De Raad begrijpt de deskundige zo dat de overige 16 uur van de werkweek zijn bedoeld om betrokkene enerzijds voor 8 uur in de gelegenheid te stellen de rug voldoende rust te geven en anderzijds voor twee dagdelen van in totaal 8 uur in staat te stellen adequaat een revalidatieprogramma te laten volgen waarbij aan herstel zou kunnen worden gewerkt. Nu betrokkene ten tijde van de data in geding geen revalidatieprogramma heeft gevolgd kan daarin geen aanleiding bestaan hem
8 uur per week minder belastbaar te achten voor arbeid. Voor het overige wordt de deskundige gevolgd in het oordeel. Dit betekent dat dient te worden uitgegaan van een werkweek van 32 uur. De conclusie van de deskundige dat de FML van 13 juli 2015, die geen urenbeperking bevat, onvoldoende tegemoet komt aan de beperkingen die appellant heeft op de data in geding van blijft ondanks de hiervoor gemaakte kanttekening overeind.
4.3.4.
Gelet op het voorgaande wordt geen aanleiding gezien over te gaan tot het benoemen van een orthopeed als deskundige.
4.4.
Er bestaat verder geen aanleiding appellant te volgen in zijn standpunt dat betrokkene op grond van artikelen 27, tweede lid onder b, en 46a van de Wet WIA is gehouden mee te werken aan een door appellant gewenst medisch onderzoek door deskundige Metsaars. De op grond van de voornoemde artikelen bestaande verplichting mee te werken aan een medisch onderzoek, waarop de door appellant genoemde rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3986 en ECLI:NL:CRVB:2014:4268) betrekking heeft, ziet op de beoordeling van het recht op uitkering in de primaire fase en de bezwaarfase. Indien, zoals in de onderhavige beoordeling, een door de rechtbank ingeschakelde deskundige een expertiserapport heeft uitgebracht behoeft een betrokkene geen medewerking te verlenen aan een door het bestuursorgaan beoogd deskundigenonderzoek teneinde diens bewijsvoering te ondersteunen. Indien het bestuursorgaan zodanige bewijsmiddelen wil verkrijgen gedurende de loop van het geding, dient het bestuursorgaan zich tot de rechter te wenden.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 wordt de onder 4.1 gestelde vraag bevestigend beantwoord. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Appellant dient nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van betrokkene tegen de primaire besluiten I en II, met inachtneming van de conclusies en bevindingen van deskundige Van der Ham en de overwegingen in 4.3.3. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door appellant te nemen nieuwe beslissingen op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Het verzoek van betrokkene om vergoeding van wettelijke rente kan nu niet worden toegewezen, omdat nadere besluitvorming door appellant noodzakelijk is. Appellant zal bij het nemen van een nader besluit ook aandacht moeten besteden aan de vraag of, en zo ja in hoeverre er aanleiding is om schade te vergoeden.
6. Er is aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, begroot op in totaal € 990,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de door appellant te nemen nieuwe beslissingen op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt appellant tot vergoeding aan betrokkene van de proceskosten in hoger beroep ten bedrage van € 990;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 503 wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
Ch. van Voorst als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. van Rooijen

RB