ECLI:NL:CRVB:2014:4268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
13-3666 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ziekmelding en medewerking aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had zich ziek gemeld per 28 september 2012, terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de ziekmelding van appellant niet in behandeling genomen, omdat hij verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten om de ziekmelding niet verder te behandelen, aangezien appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zijn arbeidsongeschiktheid zouden rechtvaardigen.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de stelling van appellant dat hij recht had op een uitkering op basis van de Ziektewet, omdat hij niet binnen dertien weken medisch was onderzocht, niet werd ondersteund door het recht. De Raad bevestigt deze overwegingen en stelt vast dat appellant geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak. De Raad concludeert dat de ziekmelding van appellant op terechte gronden niet in behandeling is genomen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

De Raad wijst erop dat, volgens artikel 45j van de Ziektewet, als een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt, eventuele aanspraken op ziekengeld buiten beschouwing blijven. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en er geen aanleiding is voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

13/3666 ZW
Datum uitspraak: 17 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
28 juni 2013, 13/2898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken 12/5793 ZW en 13/2380 ZW. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de behandeling gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de feiten wordt verwezen naar rechtsoverweging 1 in de zaak 12/5793 ZW. In aanvulling hierop wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving per 28 september 2012 ziek gemeld wegens vermoeidheidsklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft telefonisch contact plaatsgevonden met appellant waarbij door appellant werd aangegeven dat hij de reden van zijn ziekmelding niet wilde toelichten. Bij besluit van 12 december 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat het niet aannemelijk is dat er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn, ten opzichte van de situatie per 21 augustus 2012, die arbeidsongeschiktheid per
28 september 2012 rechtvaardigen. Om die reden wordt appellants ziekmelding niet verder in behandeling genomen.
2. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 14 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard en overwogen dat de stelling van appellant, dat hij van rechtswege een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) had moeten ontvangen omdat hij niet binnen dertien weken medisch is onderzocht, geen steun vindt in het recht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek. In dit kader weegt het voor de rechtbank zwaar dat met name uit de brief van 21 februari 2013 blijkt dat voor het beoordelen van appellants bezwaar het door het Uwv nodig wordt geacht om appellant tijdens of na de hoorzitting medisch te onderzoeken. Voorts is appellant er in die brief op gewezen wat de consequenties konden zijn van het niet verschijnen. Dat het Uwv in deze en een eerdere brief van 8 februari 2013 opmerkt dat appellant zich tijdens de hoorzitting kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, aangezien de hoorzitting moet worden onderscheiden van een medisch onderzoek.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen inhoudelijke gronden tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd, maar stelt zich op het standpunt dat het dictum niet gedragen wordt door de overwegingen.
4.2.
In verweer stelt het Uwv dat de gronden in hoger beroep geen betrekking hebben op de inhoud van de aangevallen uitspraak, doch lijken toe te zien op tekstuele onduidelijkheden die appellant ervaart bij het doornemen van de uitspraak. Het Uwv handhaaft het standpunt dat de ziekmelding van appellant per 28 september 2012 op terechte gronden niet in behandeling is genomen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Artikel 45j (tot 1 januari 2013: 45i) van de ZW luidt als volgt: ‘Indien voor het vaststellen van het recht op ziekengeld op grond van deze wet, in het kader van een ziekmelding voor de toekenning van ziekengeld op grond van deze wet, naar het oordeel van het Uwv een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek blijven eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op ziekengeld op grond van deze wet buiten beschouwing, voor zolang het recht op ziekengeld niet kan worden vastgesteld.’
5.2.
Met de rechtbank en op grond van gelijke overwegingen is de Raad van oordeel dat appellant verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek. Nu door appellant geen inhoudelijke gronden tegen de aangevallen uitspraak zijn aangevoerd wordt geen aanleiding gezien anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.
5.3.
Op grond van het vorenstaande wordt vastgesteld dat het Uwv terecht bij het bestreden besluit eventuele uit de ZW voortvloeiende aanspraken op ziekengeld buiten beschouwing heeft gelaten en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet
slaagt.
7. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal

TM