Uitspraak
OVERWEGINGEN
12 augustus 2013.
11 februari 2013 tot en met 2 juni 2013 geen recht bestond op uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) en over de periode van 14 februari 2014 tot en met 4 mei 2014 geen recht op ZW-uitkering, op de grond dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij [werkgever 1]. De over die periodes onverschuldigd betaalde WAZO- en
ZW-uitkering, in totaal € 21.633,60 (bruto), is bij dat besluit van appellante teruggevorderd.
WW-uitkering bestond, op de grond dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij [werkgever 1]. De over de periode van 27 augustus 2012 tot en met
16 februari 2014 onverschuldigd betaalde WW-uitkering van € 12.573,90 (bruto) is bij dat besluit van appellante teruggevorderd.
14 december 2015 heeft de rechtbank het tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig en toereikend was en dat met de door het Uwv overgelegde gegevens een gefingeerd dienstverband van appellante bij [werkgever 1] in de periode van 1 januari 2013 tot
27 augustus 2012 tot en met 12 december 2012 in loondienst heeft gewerkt bij [werkgever 2], en dat zij daarvan geen mededeling aan het Uwv heeft gedaan.
16 februari 2014.
€ 5.496,74 te vergoeden.
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van 13 oktober 2015 niet-ontvankelijk;
- vernietigt de uitspraak van 14 december 2015;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het WAZO- en ZW-besluit van 7 oktober 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 april 2015;
- herroept het WW-besluit van 7 oktober 2014 voor zover de WW-uitkering over de periode van 12 augustus 2013 tot en met 16 februari 2014 is herzien en voor zover de over deze periode betaalde uitkering van € 9.475,10 (bruto) is teruggevorderd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre voor het vernietigde besluit van 23 april 2015 in de plaats treedt;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.496,74;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 337,- vergoedt.