ECLI:NL:CRVB:2017:1190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op Werkloosheidswet-uitkering en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een appellant die aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De Raad heeft geoordeeld dat de appellant maximaal heeft gekregen waar zij materieel aanspraak op kan maken, en dat er geen procesbelang is. De Raad benadrukt dat het recht op WW-uitkering niet gerelateerd is aan de vraag van onrechtmatig ontslag of de behandeling door de gemeente. De appellant stelt dat haar eer en goede naam zijn aangetast, maar deze kwestie kan in een andere procedure aan de orde worden gesteld, bijvoorbeeld bij de burgerlijke rechter. De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat de gevraagde uitspraak geen verandering kan brengen in de materiële rechtspositie van de appellant. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat voor procesbelang vereist is dat het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk bereikt kan worden, wat in deze zaak niet het geval is.