ECLI:NL:CRVB:2017:1173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en schadevergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende bedrijfskrediet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding van verzoeker, die een eenmanszaak en een BV exploiteert. Verzoeker had een bedrijfskrediet aangevraagd op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ter hoogte van € 110.000,-, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Vaals. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de kredietbehoefte van verzoeker het maximaal toegestane krediet overschreed. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding, omdat hij meende dat de afwijzing onrechtmatig was.
De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet alleen was gebaseerd op de overschrijding van het kredietmaximum, maar ook op de niet-levensvatbaarheid van het bedrijf van verzoeker. Dit werd bevestigd door een advies van het Instituut voor het Midden en Kleinbedrijf (IMK). De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat de levensvatbaarheid van het bedrijf niet was beoordeeld, maar na aanvullend onderzoek door het college werd de afwijzing gehandhaafd.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om schadevergoeding gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden door de afwijzing van zijn aanvraag en dat hij in financiële nood verkeert. De Raad oordeelde echter dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestond dat het verzoek om schadevergoeding zou worden toegewezen, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.