Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.475,-;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontvangt bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 5 november 2014 de bijstand van appellante herzien en een bedrag van € 6.997,53 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het aflossingsbedrag, dat door het college was vastgesteld op € 54,38 per maand. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat deze niet als redelijkerwijs gemaakte kosten werden beschouwd. In een nader besluit op 24 maart 2015 heeft het college alsnog een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toegekend, maar met een wegingsfactor van 0,5. Appellante is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom de wegingsfactor van 0,5 is toegepast. De Raad stelt dat de behandeling van de zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wegingsfactor 0,5 niet gerechtvaardigd was. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep tegen het nader besluit gegrond en veroordeelt het college in de proceskosten van appellante. Tevens wordt bepaald dat het college het griffierecht aan appellante vergoedt.