ECLI:NL:CRVB:2017:1117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subjectieve dringende reden voor ontslag en de gevolgen voor de WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De appellante, een onderwijsinstelling, had de arbeidsovereenkomst van betrokkene, een docent, opgezegd vanwege onacceptabel functioneren en andere gedragingen. Betrokkene had hiertegen beroep ingesteld, maar de Commissie van Beroep voor het Hoger Beroeps Onderwijs verklaarde het beroep ongegrond. Vervolgens vroeg betrokkene een WW-uitkering aan, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verklaarde de aanvraag ongegrond, omdat er geen dringende reden voor ontslag zou zijn. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de juiste maatstaf had gehanteerd en dat de periode tussen de beoordeling van het functioneren van betrokkene en de uiteindelijke ontslagbeslissing te lang was om van een subjectieve dringende reden te kunnen spreken. De Raad concludeerde dat appellante niet onverwijld had gehandeld en dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.