ECLI:NL:CRVB:2017:1079
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van een periodieke AOR-uitkering op basis van onvoldoende oorlogsgerelateerde klachten en overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor toekenning van uitkeringen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De Pensioen- en Uitkeringsraad heeft haar psychische klachten wel erkend als oorlogsletsel, maar niet in die mate dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid volgens de AOR. Het verzoek om een periodieke uitkering werd afgewezen, evenals de aanvraag voor vergoeding van huishoudelijke hulp. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 december 2014.
Tijdens de zitting op 2 februari 2017 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.C.M. van Berkel. De verweerder, vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel, heeft het standpunt van de geneeskundig adviseurs onderschreven, die concludeerden dat de psychische klachten van appellante niet voldoende ernstig zijn om als arbeidsongeschiktheid te worden aangemerkt. De Raad heeft de medische adviezen als voldoende zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd beoordeeld.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ruim acht maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-. De Staat der Nederlanden en de Pensioen- en Uitkeringsraad zijn veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 250,- en € 750,- aan appellante. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.