Uitspraak
OVERWEGINGEN
11 december 2013 en 31 december 2013. Bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante, voor zover dat gericht is tegen het besluit van 11 december 2013, niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding, en voor zover dat gericht is tegen het besluit van 31 december 2013, deels ongegrond en deels gegrond verklaard. Volgens de minister is appellante terecht een boete opgelegd, maar is de boete op een te hoog bedrag vastgesteld.
– waarin zij naar aanleiding van de controle naar haar feitelijke woon- en leefsituatie een klacht heeft ingediend over het optreden van de controleurs – moet worden aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift tegen het besluit van 11 december 2013, treft geen doel. Alhoewel het voorstelbaar is dat appellante als gevolg van het optreden van de controleurs enig voor haar nadelig besluit vreesde, kon zij niet op grond van dat optreden redelijkerwijs menen dat het besluit van 11 december 2013 al tot stand was gekomen als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft de rechtbank in de gestelde psychische problematiek en in de in dat verband door appellante in bezwaar en in beroep overgelegde stukken geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Volgens de rechtbank blijkt uit deze stukken niet dat appellante niet in staat was om tijdig bezwaar te maken of eventueel te laten maken.
11 december 2013. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb wordt het bezwaarschrift ondertekend en bevat het ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Met het betreffende e-mailbericht heeft appellante haar ongenoegen geuit over het optreden van de controleurs. Appellante heeft met name geklaagd over de bejegening door de controleurs. In het e-mailbericht heeft appellante geenszins gesteld dat zij het niet eens is met de (al dan niet voorgenomen) herziening van de aan haar toegekende studiefinanciering. In het e-mailbericht ontbreekt daarmee een aanduiding van het herzieningsbesluit waartegen het bezwaar zou zijn gericht. Dit betekent dat het e-mailbericht al om die reden niet kan worden aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift tegen het besluit van 11 december 2013.
20 januari 2014 hulp heeft gezocht bij haar huisarts en sinds 14 april 2014 onder behandeling is bij een GZ-psycholoog. Uit deze stukken blijkt echter niet dat appellante van
12 december 2013 tot en met 22 januari 2014 niet in staat is geweest om bezwaar te maken of eventueel te laten maken.
3 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4186. Uit deze uitspraken volgt dat bevindingen van onderzoek dat (mede) is verricht door een onbevoegde controleur – zijnde een controleur die niet op basis van een arbeidsovereenkomst bij een eerder bedoeld privaat bedrijf werkzaam is, maar voor dat bedrijf op andere basis werkzaamheden verricht – als bewijs ontoelaatbaar zijn.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
- verklaart het beroep in zoverre gegrond en vernietigt het besluit van 26 juni 2014 in zoverre;
- herroept het besluit van 31 december 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 26 juni 2014;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 168,-.