ECLI:NL:CRVB:2017:1003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van kasstortingen als inkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 6 september 2013 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft in hoger beroep de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aangevochten. Het college had de bijstand van appellante herzien en een bedrag van € 745,85 teruggevorderd, omdat het college de kasstortingen op haar bankrekening als inkomen had aangemerkt. Appellante stelde dat deze stortingen afkomstig waren van een lening aan haar ex-partner en dat zij deze bedragen niet als inkomen moest opgeven.
Tijdens de zitting op 17 januari 2017 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college niet aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen melding heeft gemaakt van de stortingen op haar bankrekening, die in totaal € 783,- bedroegen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat de stortingen niet als inkomen moeten worden aangemerkt omdat het om terugbetalingen van een lening ging, niet gevolgd. De Raad heeft geoordeeld dat kasstortingen in beginsel als inkomen worden beschouwd, ongeacht of het gaat om geleende bedragen.
Appellante heeft ook aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de Raad heeft geoordeeld dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante inkomsten te melden en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.