In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, een in Vietnam geboren vrouw die sinds 2007 in Nederland woont, heeft een aanvraag ingediend bij het CIZ voor verschillende vormen van zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het CIZ heeft haar geïndiceerd voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3, voor de periode van 29 augustus 2013 tot 3 augustus 2014, gebaseerd op een medisch advies van 2 januari 2014. Appellante heeft hoger beroep ingesteld omdat zij van mening is dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat zij recht heeft op een hogere indicatie en langere zorgperiode.
De Raad heeft overwogen dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter van belang kan zijn voor toekomstige aanvragen van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch advies van het CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3, terecht is verleend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante.