ECLI:NL:CRVB:2016:80
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een loonsanctie heeft opgelegd aan appellante wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De werknemer, die sinds 1986 als machinebediener werkte, was in augustus 2010 uitgevallen door gezondheidsklachten. Na een periode van gedeeltelijke werkhervatting, werd hij in augustus 2011 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Het Uwv concludeerde dat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan en legde een loonsanctie op, die door de rechtbank werd bevestigd.
Appellante stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de medische beoordelingen die haar stelling ondersteunden dat de werknemer niet inzetbaar was in een normale arbeidsituatie. Het Uwv daarentegen stelde dat de werknemer, ondanks zijn beperkingen, mogelijkheden had voor lichte werkzaamheden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de medische rapporten die zij aanvoerde niet voldoende waren om haar standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen deugdelijke grond was om na augustus 2011 geen re-integratie-activiteiten meer te verrichten. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.