1.5.Bij besluit van 27 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2011 (opnieuw) ongegrond verklaard, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Appellant wordt, gelet op zijn belastbaarheid, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat geacht op 18- en 25-jarige leeftijd meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen. Voor de motivering heeft het Uwv verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 maart 2014 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 maart 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het besteden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De ingebrekestelling van 1 november 2013 is prematuur, zodat er geen sprake is van een geldige ingebrekestelling. Het Uwv is daarom geen dwangsom verschuldigd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Appellant heeft bij de beoordeling in 2011 medische stukken ingebracht, maar die stukken ontbreken in het dossier. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie opgevraagd bij zijn behandelend psychiater. Het arbeidsverleden kan niet als uitgangspunt worden genomen voor de afwijzing van de aanvraag. De functie van parkeerwachter bij Q-park is niet passend, gelet op de bij hem bestaande beperkingen. Appellant heeft verder aangevoerd dat het Uwv met het nemen van het bestreden besluit op
27 maart 2014 ruim drie maanden te laat is. Dat de ingebrekestelling prematuur is, doet er niet aan af dat een ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, zodat het Uwv een dwangsom verschuldigd is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
4.1.2.Artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong bepaalt dat indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.1.3.Op grond van artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong heeft de jonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van deze wet, indien hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.2.1.De beroepsgrond van appellant dat het Uwv zijn medische beperkingen niet juist heeft beoordeeld, wordt niet gevolgd. Appellant heeft op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 februari 2014 melding gemaakt van zijn klachten ten gevolge van ADHD en de in verband daarmee verkregen begeleiding door een psychiater. Ook is besproken het beloop en het resultaat van deze begeleiding en dat appellant zijn klachten heeft leren accepteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast dossierstudie verricht. Hij heeft op 7 maart 2014 gerapporteerd dat appellant vooral gevoelig is voor druk, in verband waarmee hij in de FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren enkele beperkingen heeft aangenomen. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant op
18- en 25-jarige leeftijd belastbaar is overeenkomstig deze FML. Met de rechtbank ziet de Raad geen redenen om te oordelen dat het onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de belastbaarheid van appellant niet juist is vastgesteld in de FML. Voor meer of zwaardere beperkingen is onvoldoende objectivering te vinden.
4.2.2.Appellant heeft ook in hoger beroep zijn standpunt dat zijn klachten zijn onderschat niet met medische gegevens onderbouwd noch anderszins twijfel gezaaid aan de juistheid van de FML. Appellant heeft niet toegelicht welke medische gegevens de ontbrekende stukken zouden bevatten. Het Uwv heeft verder in het verweerschrift in hoger beroep erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in wat door appellant tijdens het spreekuur van
21 februari 2014 naar voren is gebracht, geen aanleiding heeft gezien om nadere informatie in te winnen bij de behandelend psychiater. De Raad volgt het Uwv hierin. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4193) is raadpleging van de behandelende sector aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie in te winnen.