ECLI:NL:CRVB:2016:704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van kasstortingen en bijschrijvingen tijdens bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die sinds 10 mei 2010 bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden. De intrekking is gebaseerd op kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van appellant, die niet overeenkwamen met de door hem opgegeven inkomsten. De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening na anonieme meldingen dat appellant meer werkte dan hij had opgegeven. Dit leidde tot een rapport op 15 januari 2014, waarin stelselmatige stortingen op de rekening van appellant werden vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat niet kon worden vastgesteld of appellanten recht hadden op bijstand.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hadden op bijstand in de periode van 11 mei 2010 tot en met 21 februari 2014. De Raad stelt vast dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet tijdig en volledig te melden dat zij leningen van familie en vrienden ontvingen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het college niet in staat was om de rechtmatigheid van de bijstandsverlening vast te stellen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af.