ECLI:NL:CRVB:2016:701
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en onvoldoende re-integratie-inspanningen in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een loonsanctie is opgelegd. De loonsanctie is opgelegd omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zonder dat hiervoor een deugdelijke grond aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank Den Haag in haar eerdere uitspraak van 30 juni 2014, het beroep van appellante ongegrond had verklaard.
De zaak begon toen een werkneemster van appellante zich op 9 augustus 2011 ziekmeldde en op 16 mei 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aanvroeg. Het Uwv verlengde bij besluit van 20 juni 2013 het tijdvak waarin de werkneemster recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken, wat resulteerde in een loonsanctie. Appellante ging tegen dit besluit in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat het besluitvormingsproces niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de bezwaarprocedure niet conform de Awb heeft plaatsgevonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rol van de Bezwaar Landelijke Loonsanctie Commissie (BLLC) in deze context niet anders kan worden beoordeeld dan in eerdere uitspraken. De Raad concludeert dat er geen strijd is met de Awb en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de loonsanctie gehandhaafd blijft.