ECLI:NL:CRVB:2015:1718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen door het Uwv in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante, een stichting, in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in een besluit van 10 oktober 2011 bepaald dat appellante het loon van werkneemster moest doorbetalen tot 26 november 2012, omdat zij zich onvoldoende had ingespannen om werkneemster te re-integreren. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de loonsanctie.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het Uwv in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door onduidelijkheid te laten bestaan over de advisering door de Bezwaar Landelijke Loonsanctie Commissie (BLLC) en dat de Beleidsregels onredelijke eisen stelden aan de re-integratie van werknemers.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de re-integratie-inspanningen van appellante op een deugdelijke manier had beoordeeld. De Raad stelde vast dat er geen reden was om te twijfelen aan de motivering van het Uwv en dat de Beleidsregels niet in strijd waren met de Wet WIA. De beroepsgronden van appellante werden verworpen, en de Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.