1.5.Nadat appellant het voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene daarover zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft appellant bij besluit van 27 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit 19 mei 2015 (bestreden besluit), aan betrokkene met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, doordat hij politie-informatie, waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikte, heeft gedeeld met derden buiten de politieorganisatie. Dit plichtsverzuim is zo ernstig dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag passend is. Het door betrokkene overgelegde psychiatrische rapport van 6 maart 2015 van dr. Schwarz leidt niet tot de conclusie dat betrokkene niet heeft beseft dat zijn handelen onjuist was en evenmin dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het onvoorwaardelijk strafontslag herroepen en, zelf voorziend, aan betrokkene de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met dien verstande dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd als betrokkene zich gedurende vijf jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk of enig ander plichtsverzuim. Aan dit oordeel ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Betrokkene betwist niet dat hij de tweets heeft verstuurd en evenmin dat dit kan worden gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. De stelling van betrokkene dat hij niet wist wat hij deed, wordt niet onderbouwd door de rapporten van Ascender en dr. Schwarz. Nu uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat betrokkene ten tijde van het incident de ontoelaatbaarheid van zijn handelen niet heeft ingezien, bestaat geen grond om hem te volgen in zijn stelling dat zijn handelen hem niet kan worden toegerekend. De rechtbank acht evenwel de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim, aangezien betrokkene partiële PTSS heeft, ten tijde van het incident een te hoge werkdruk ervoer, toenemende stressfactoren mogelijk hebben geleid tot impulsief, prikkelbaar en ontremd gedrag en het lopende onderzoek geen schade heeft opgelopen door de tweets. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat betrokkene al 32 jaar in dienst was, altijd goed heeft gefunctioneerd en terugkeer naar zijn werk wordt ondersteund door zijn collega’s.
3. Aan het hoger beroep van appellant ligt ten grondslag dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. Aan het incidenteel hoger beroep van betrokkene ligt ten grondslag dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het plichtsverzuim toerekenbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.