In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel met betrekking tot een ongeschiktheidsontslag van appellant, die sinds 1 juni 2000 werkzaam was bij het Sociaal Werkvoorzieningsbedrijf Midden Twente. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat aan de criteria voor ongeschiktheidsontslag is voldaan. De rechtbank had eerder het ongeschiktheidsontslag vernietigd, omdat het dagelijks bestuur onvoldoende bewijs had geleverd voor de ongeschiktheid van appellant. De Raad concludeert dat er ten tijde van het ontslag geen verstoorde arbeidsverhouding was, waardoor het dagelijks bestuur niet bevoegd was om het ontslag te verlenen. Het ontslagbesluit wordt vernietigd en het dagelijks bestuur wordt veroordeeld tot nabetaling van bezoldiging en wettelijke rente. Daarnaast wordt het verzoek om vergoeding van belastingschade afgewezen, omdat de omvang daarvan nog niet vast te stellen is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om ontslagbesluiten goed te onderbouwen met concrete gedragingen van de ambtenaar.