ECLI:NL:CRVB:2016:4931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluiten van het Uwv inzake WIA-uitkering en terugvordering van voorschotten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen twee besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering en de terugvordering van voorschotten. Appellant, die sinds 2011 kampt met gezondheidsproblemen, heeft in 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft hem echter geen recht op een WIA-uitkering toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% werd ingeschat. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard en teruggevorderd wat ten onrechte aan hem was uitbetaald. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in stand gelaten, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan de besluiten ten grondslag ligt zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zouden ondermijnen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten tot terugvordering van de voorschotten, aangezien er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.