In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor de verlenging van een no-riskpolis op basis van de Ziektewet, maar deze aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 29b, lid 3 van de Ziektewet, omdat zij niet voor afloop van de termijn van vijf jaar een aanvraag om verlenging had ingediend. De rechtbank had eerder vastgesteld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een permanente no-riskpolis, en de Raad onderschreef dit oordeel. De appellante voerde aan dat zij onevenredig zwaar werd getroffen door deze beslissing en dat het Uwv ambtshalve had moeten beoordelen of haar status als arbeidsgehandicapte kon worden verlengd. De Raad verwierp deze argumenten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de wetgever bewust had gekozen voor een beperkter aantal groepen die onder de no-riskpolis vallen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.