ECLI:NL:CRVB:2016:4871
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete en inlichtingenverplichting bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de intrekking van bijstandsverlening en de oplegging van een boete. Appellant ontving van 1 december 2011 tot 9 november 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van bankafschriften die het Drechtstedenbestuur ontving, werd een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Het bestuur concludeerde dat appellant inkomsten had ontvangen van derden, die hij niet had gemeld, en dat hij hierdoor te veel bijstand had ontvangen. Dit leidde tot een herziening van de bijstand en de oplegging van een boete. Appellant stelde dat de ontvangen bedragen leningen waren en dat hij deze had terugbetaald, maar de Raad oordeelde dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden door deze inkomsten niet te melden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. De Raad benadrukte dat het niet relevant was of appellant zich bewust was van zijn meldingsplicht, aangezien de inlichtingenverplichting objectief is geformuleerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraken van de rechtbank.