ECLI:NL:CRVB:2016:4795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
15/2042 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ontheffing sollicitatieverplichtingen voor WW-uitkering

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ontheffing van sollicitatieverplichtingen voor een appellant die een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant is sinds 9 februari 2009 in aanmerking voor een WW-uitkering, maar werkt als flexwerker gemiddeld 28 tot 30 uur per week. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in maart 2010 ontheffing verleend van de sollicitatieplicht, maar heeft deze ontheffing per 1 juli 2014 beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep is gegaan. Appellant stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de ontheffing niet beëindigd had mogen worden. Hij wijst op zijn flexibele werkuren en de moeilijkheid om aanvullend werk te vinden gezien zijn leeftijd. Ook stelt hij dat het beëindigen van de ontheffing in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat zijn omstandigheden niet zijn veranderd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verplichting tot solliciteren aan het recht op een WW-uitkering is verbonden. De Raad stelt vast dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg zijn om van de sollicitatieplicht ontheffing te krijgen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat er geen duidelijke toezegging is gedaan door het Uwv dat de ontheffing zou blijven gelden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/2042 WW
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 februari 2015, 14/5347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Til, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mrs. A.A.I.M. van Niekerk en S.A.S. Flik, beiden advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 9 februari 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 40,75 per week. Appellant werkt als flexwerker in dienst van een uitzendbureau, op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, gemiddeld 28 tot 30 uur per week. Het Uwv heeft appellant vanaf maart 2010 ontheffing verleend van de sollicitatieplicht. Deze ontheffing is laatstelijk bij e-mail van 19 december 2012 bevestigd.
1.2.
Het Uwv heeft met een e-mailbericht van 1 juli 2014 de ontheffing per 1 juli 2014 beëindigd door te bepalen dat de sollicitatieplicht weer aan appellant wordt opgelegd.
1.3.
Bij besluit van 2 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om aan appellant ontheffing te verlenen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat er in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de hem verleende ontheffing niet beëindigd mocht worden. Appellant werkt als bagagemedewerker op Schiphol gemiddeld
28 uur per week en dient flexibel te zijn, omdat hij pas kort van tevoren weet wanneer hij kan werken. Appellant meent dat de plicht tot solliciteren hem zal beperken in zijn flexibiliteit, wat nadelige gevolgen zal hebben voor zijn huidige baan. Het solliciteren zal voor hem ook niet effectief zijn, omdat het gelet op zijn leeftijd erg moeilijk zal zijn om aanvullend werk te vinden. Ten slotte is volgens appellant het vertrouwensbeginsel geschonden, omdat de ontheffing is beëindigd terwijl zijn omstandigheden niet zijn veranderd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan het recht op een WW-uitkering is de verplichting verbonden dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos blijft en dat hij in voldoende mate tracht om passende arbeid te verkrijgen. Dit volgt uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. Het door het Uwv ter zake van dit artikellid gevoerde beleid is neergelegd in het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW en IOW 2012, Stcrt. 2012, 6355. Op grond van het in de bijlage bij het besluit geregelde overgangsrecht gelden eerder met het Uwv gemaakte afspraken over de sollicitatieverplichting totdat de uitkeringsgerechtigde hierover bericht heeft ontvangen.
4.2.
Op grond van artikel 24, negende lid, van de WW kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° of 4°, opgelegd.
4.3.
Op grond van de Regeling vrijstelling verplichtingen sociale zekerheidswetten zijn categorieën uitkeringsgerechtigden vrijgesteld van verplichtingen op grond van de WW en de Wet WIA.
4.4.
Het Besluit ontheffing verplichtingen sociale zekerheidswetten kent het Uwv de bevoegdheid toe om in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing te verlenen en regelt in welke gevallen het Uwv van die bevoegdheid gebruik mag maken. Voor een individuele ontheffing kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan als er sprake is van een calamiteit, intensieve mantelzorg of vrijwilligerswerk.
4.5.
Appellant betwist niet dat hij niet behoort tot een van de categorieën van werknemers als bedoeld in bovengenoemde Regeling. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van omstandigheden die zijn genoemd in het Besluit ontheffing verplichtingen sociale zekerheidswetten.
4.6.
De door appellant genoemde omstandigheden met betrekking tot zijn leeftijd, de geringe kans op succes bij solliciteren en de voor zijn werkzaamheden vereiste beschikbaarheid, zijn niet zo uitzonderlijk, dat voor hem de uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voortvloeiende verplichting niet zou gelden. Ook van een werkloze werknemer die een gedeeltelijke WW-uitkering ontvangt, zoals appellant, mag worden verlangd dat hij sollicitatie-activiteiten verricht om de gedeeltelijke werkloosheid ongedaan te maken (vergelijk de uitspraken van de Raad van 8 mei 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE6681 en van 24 augustus 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU3090).
4.7.
Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Er is geen sprake geweest van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, gedaan door het tot beslissen bevoegde orgaan, zoals volgens vaste rechtspraak vereist is voor een geslaagd beroep op dit beginsel (bijvoorbeeld uitspraak van de Raad van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735). Aan de omstandigheid dat aan appellant een ontheffing was verleend van de sollicitatieverplichting mocht hij niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat zodanige ontheffing hem ook in de toekomst zou blijven worden verleend.
4.8.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten in hoger beroep, dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) R.I. Troelstra

RB