ECLI:NL:CRVB:2016:4594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om uitbreiding van hulp bij het huishouden met betrekking tot boodschappenservice
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die hulp bij het huishouden ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), had een aanvraag ingediend voor uitbreiding van deze hulp om gebruik te kunnen maken van een boodschappenservice. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten van de boodschappenservice niet zodanig zijn dat deze niet tot het gangbare gebruiks- of bestedingspatroon van appellante behoren. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante ontving op het moment van de aanvraag hulp bij het huishouden vanwege haar lichamelijke beperkingen. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten van de boodschappenservice, € 3,95 per keer, niet onredelijk zijn en dat appellante niet heeft aangetoond dat zij deze kosten niet kan dragen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat appellante de bewijslast heeft om aan te tonen dat zij financieel niet in staat is om gebruik te maken van de boodschappenservice. De enkele verwijzing naar haar inkomen en de kosten van de boodschappenservice was niet voldoende om haar standpunt te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de Raad besloten dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.