ECLI:NL:CRVB:2014:82

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
12-1668 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had bepaald dat de appellant voor de periode van 1 augustus 2011 tot en met 1 februari 2012 in aanmerking kwam voor 3,5 uur huishoudelijke verzorging per week, maar had geen tijd toegekend voor het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen. Het college stelde dat de appellant gebruik kon maken van een maaltijdservice en een boodschappendienst, waardoor er geen noodzaak was voor extra tijd voor deze activiteiten.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de aanvraag van de appellant en de besluiten van het college. De Raad oordeelde dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de maaltijdservice en boodschappendienst als voorliggende voorzieningen kunnen worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat het college bij de vaststelling van de omvang van de huishoudelijke verzorging de normtijden uit de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 had gevolgd.

De appellant had aangevoerd dat hij vanwege allergieklachten recht had op meer huishoudelijke verzorging, maar de Raad oordeelde dat hij deze klachten niet voldoende had onderbouwd. De Raad bevestigde dat het hanteren van de maaltijdservice en boodschappendienst niet in strijd was met de Wmo, mits deze daadwerkelijk beschikbaar waren en financieel door de appellant konden worden gedragen. Uiteindelijk kwam de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/1668 WMO
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 februari 2012, 11/3687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Beide partijen zijn met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 april 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan om huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2011, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 25 juli 2011 (bestreden besluit), heeft het college bepaald dat appellant voor de periode van 1 augustus 2011 tot en met 1 februari 2012 in aanmerking komt voor 3,5 uur huishoudelijke verzorging per week. Het college heeft daarbij geen aanleiding gezien om ook tijd toe te kennen voor het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellant gebruik kan maken van een maaltijdservice en een boodschappendienst.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een maaltijdservice en een boodschappendienst in de situatie van appellant als voorliggende voorzieningen zijn aan te merken.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 (Verordening), biedt het college een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging aan als deze voor een persoon noodzakelijk is om een huishouding te voeren in de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft. Ingevolge het vijfde lid van artikel 8 van de Verordening stelt het college de omvang van de voorziening voor huishoudelijke verzorging per week vast in minuten, afgerond op een half uur.
4.2.
Het college heeft bij de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 (Beleidsregels) normtijden vastgesteld voor het verrichten van huishoudelijke activiteiten. De Beleidsregels voorzien onder andere in het toekennen van tijd voor het bereiden van broodmaaltijden en/of warme maaltijden en voor het doen van boodschappen. Voorts kan op grond van de Beleidsregels in verband met het zorgen voor een schoon/hygiënisch verantwoord interieur de basisnormtijd worden verhoogd met een toeslag indien sprake is van een allergie voor huisstofmijt in een gesaneerde woning en er nog astma/COPD-klachten zijn.
4.3.
Het college heeft zich bij de berekening van het aantal minuten huishoudelijke verzorging gebaseerd op de normtijden als vermeld in de Beleidsregels. De grond van appellant dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn allergieklachten en dat hij in verband daarmee een grotere aanspraak op huishoudelijke verzorging heeft, slaagt niet. Nog daargelaten dat appellant deze klachten voor het eerst tijdens de zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, heeft appellant het bestaan van deze klachten niet aannemelijk gemaakt en onderbouwd met (medische) stukken.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is het hanteren van het uitgangspunt dat een boodschappendienst en een maaltijdservice voorliggende voorzieningen zijn die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van maaltijden of het doen van boodschappen in de weg staan, niet in strijd met de Wmo, mits deze boodschappendienst en maaltijdservice daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel kunnen worden gedragen en adequate compensatie bieden (zie bijvoorbeeld CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2147).
4.5.
Appellant heeft enkel gesteld dat hij een maaltijdservice en een boodschappendienst financieel niet kan dragen. Nu hij dit verder op geen enkele wijze heeft onderbouwd, heeft het college zich met juistheid op het standpunt kunnen stellen dat voor het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden gebruik kan worden gemaakt van een boodschappendienst en een maaltijdservice waardoor er geen noodzaak is om tijd toe te kennen voor het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen.
4.6.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D.E.P.M. Bary
sg