ECLI:NL:CRVB:2016:4590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/1105 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering en boeteoplegging door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving sinds 2004 een WAO-uitkering, maar het Uwv stelde vast dat hij van 2009 tot 2012 werkzaamheden had verricht bij [Stichting] en [naam] zonder deze inkomsten te melden. Het Uwv vorderde een bedrag van € 12.915,78 terug en legde een boete op van € 1.300,-. Appellant stelde dat hij zijn inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat hij een wijzigingsformulier had verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Raad dat het Uwv niet had aangetoond dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroepte het boetebesluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot terugbetaling van de boete met wettelijke rente en tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15/1105 WAO
Datum uitspraak: 23 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 december 2014, 14/2568 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van Hout hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M.C. Kooijman. Voor het Uwv is verschenen mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 3 oktober 2004 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft vanaf 30 januari 2006 arbeid verricht voor [BV] en, na afloop daarvan, vanaf 1 januari 2009 voor de Stichting [Stichting] voor 40 uur per week. Hij ontving daarnaast een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Vanaf 1 mei 2009 heeft hij werkzaamheden verricht voor [naam] . Op 23 november 2012 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 6 december 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 december 2012 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering.
1.2.
Bij brief van 22 april 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat uit controle is gebleken dat hij van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 heeft gewerkt bij [Stichting] en [naam] . Voorts is appellant in deze brief meegedeeld dat, indien de verkregen gegevens juist zijn, het Uwv voornemens is de te veel betaalde WAO-uitkering ten bedrage van
€ 12.915,78 van hem terug te vorderen en een boete op te leggen van € 1.300,-. Appellant heeft hierop telefonisch gereageerd op 25 april 2014 en heeft dezelfde dag per brief gereageerd met als bijlage het formulier ‘Wijzigingen doorgeven. Als u een WIA-, WAO-, WAZ, of Wajong-uitkering heeft’, gericht aan Uwv Cadans-BVG Hengelo, ondertekend op 30 december 2008 en volgens appellant toen ook verzonden.
1.3.
Bij herzienings- en terugvorderingsbesluit van 7 mei 2014 heeft het Uwv beslist dat de WAO-uitkering met ingang van januari 2009 niet wordt uitbetaald in verband met de inkomsten van appellant en in december 2012 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. De aan appellant (onverschuldigd) betaalde
WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 van
€ 12.639,98 is van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij een tweede besluit van 7 mei 2014 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van
€ 1.140,-.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 7 mei 2014 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat, nu het door appellant overgelegde wijzigingsformulier niet door het Uwv is ontvangen, ervan wordt uitgegaan dat appellant zijn inkomsten niet heeft gemeld en dat hem redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij te veel of ten onrechte WAO-uitkering ontving na zijn indiensttreding bij [Stichting] .
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant zijn inkomsten uit de werkzaamheden voor [naam] niet aan het Uwv heeft gemeld. In geschil is de vraag of appellant zijn inkomsten uit de werkzaamheden voor [Stichting] met het door hem in bezwaar overgelegde wijzigingsformulier aan het Uwv heeft doorgegeven. Volgens vaste rechtspraak dient het risico van het niet kunnen aantonen van daadwerkelijke verzending voor rekening te komen van degene die een stuk zonder voldoende bewijsmiddelen heeft verzonden. Omdat appellant het wijzigingsformulier niet aangetekend of met bewijs van ontvangst heeft verzonden en het Uwv zich op het standpunt stelt het formulier niet te hebben ontvangen, komt het voor risico van appellant dat die post niet zou zijn ontvangen. Nu appellant geen gesprek heeft gehad met een arbeidsdeskundige over zijn arbeid bij [Stichting] , zijn inkomen aanzienlijk was gestegen en hij geen bericht heeft ontvangen over een herbeoordeling, had het appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat het wijzigingsformulier niet door het Uwv was ontvangen en dat hij te veel of ten onrechte
WAO-uitkering ontving. Het Uwv was ook verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering van appellant terug te vorderen. Wat betreft de boete heeft de rechtbank overwogen dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, hem hiervan zowel een objectief als subjectief verwijt kan worden gemaakt en er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door het Uwv opgelegde boete van € 1.140,-, gelet op de ernst en de duur van de overtreding en op de overige ten aanzien van appellant gebleken omstandigheden, een evenredige boete is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar zijn beroepsgronden. Hij heeft benadrukt dat hij het wijzigingsformulier destijds heeft verzonden. Daarnaast heeft appellant gesteld dat zijn inkomsten niet aanzienlijk waren gewijzigd ten opzichte van die bij [BV] , die geen invloed hadden op zijn WAO-uitkering, aangezien hij netto slechts ongeveer € 100,- tot
€ 150,- meer verdiende dan vóór 2009. Omdat appellant geen reactie van het Uwv heeft ontvangen na het versturen van het wijzigingsformulier, was hij in de veronderstelling dat de inkomsten uit de werkzaamheden voor [Stichting] , evenals voorheen zijn inkomsten uit het dienstverband bij [BV] , niet van invloed waren op de WAO-uitkering. Over de werkzaamheden bij [naam] heeft appellant verklaard dat hij deze niet heeft doorgegeven omdat het een vriendendienst betrof en de inkomsten zeer laag waren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling over de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering.
4.1.1.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, van de WAO is onder andere degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
4.1.2.
Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is het Uwv ingevolge artikel 36a, aanhef, eerste lid, onder b, van de WAO gehouden de uitkering te herzien, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend.
4.1.3.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a van de WAO onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
4.2.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Het voorgaande betekent dat de vraag voorligt of het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellant verzuimd heeft melding te doen van zijn werkzaamheden.
4.3.
Vaststaat dat appellant wist dat hij zijn inkomsten bij [Stichting] aan het Uwv moest melden. Naar zijn zeggen heeft hij dat ook gedaan. Appellant heeft het wijzigingsformulier van 30 december 2008 echter niet aangetekend of met bewijs van ontvangst verzonden, zodat het voor zijn risico komt dat niet is komen vast te staan dat dit formulier door het Uwv is ontvangen. Niet in geschil is dat appellant het Uwv niet op andere wijze van deze werkzaamheden op de hoogte heeft gesteld. Aangezien de inkomsten bij [naam] naast de inkomsten van [Stichting] werden genoten kon het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij ook die moest opgeven. Appellant heeft dat niet gedaan. Hiermee is aannemelijk gemaakt dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen.
4.4.
Aan de in 4.2 vermelde bewijslast is in dit geval voldaan. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over de periode in geding heeft vastgesteld op minder dan 15% tot en met november 2012 en op
25-35% over december 2012, waardoor de WAO-uitkering over die periode niet (geheel) tot uitbetaling kon komen, is juist. De gronden waarop de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 heeft teruggevorderd, worden onderschreven. Appellant heeft de onverschuldigd betaalde uitkering reeds terugbetaald.
4.5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling over de boete.
4.5.1.
Het Uwv dient in het geval van de boete aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 29a, eerste lid, van de WAO, zoals dit gold tot 1 januari 2013:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2.269,- ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80”.
4.5.2.
Artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevat de waarborg dat een ieder tegen wie een strafvervolging is ingesteld – een boeteoplegging wordt aangemerkt als het instellen van een strafvervolging – voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen. Deze waarborg brengt mee dat het Uwv feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet aantonen dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting onverschuldigd uitkering is betaald. In geval van twijfel dient aan de uitkeringsontvanger het voordeel van de twijfel te worden gegund (zie de uitspraak van de Raad van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2068). De bewijslast bij een bestraffende sanctie als hier aan de orde is dus zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening en intrekking op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Dit brengt met zich dat het Uwv moet aantonen dat appellant het wijzigingsformulier niet heeft verstuurd. Anders dan bij de onder 4.2 opgeworpen vraag is dus niet voldoende dat slechts aannemelijk is gemaakt dat appellant het wijzigingsformulier van 30 december 2008 niet heeft verzonden en daarmee verzuimd heeft melding te maken van zijn werkzaamheden.
4.6.
Appellant heeft na de brief van 22 april 2014 van het Uwv op 25 april 2014 telefonisch contact opgenomen met het Uwv en daarbij verteld dat hij het dienstverband bij [Stichting] had gemeld met een wijzigingsformulier en dat hij een kopie daarvan zou opzoeken. Hij heeft dezelfde dag nog een kopie van het wijzigingsformulier opgestuurd, waarop staat vermeld dat hij per 1 januari 2009 een nieuwe baan heeft als beheerder bij [Stichting] en wat zijn inkomsten zijn. Het formulier is gericht aan Uwv Cadans-BVG Hengelo (het kantoor dat destijds de WAO-uitkering verstrekte) en is ondertekend op 30 december 2008. Het Uwv heeft niet betwist dat dit formulier destijds werd gebruikt. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat appellant, nadat hij zich had gerealiseerd dat het Uwv het wijzigingsformulier niet had ontvangen, een kopie heeft verstrekt van het wijzigingsformulier dient aan appellant het voordeel van de twijfel te worden gegund. Niet buiten redelijke twijfel staat dat appellant het formulier destijds niet heeft verzonden.
4.7.
Uit wat in 4.6 is overwogen volgt dat het Uwv niet heeft aangetoond dat appellant zijn inlichtingenverplichting wat betreft de werkzaamheden bij [Stichting] heeft geschonden. Het Uwv was dan ook niet bevoegd om op grond van artikel 29a, eerste lid, van de WAO appellant een boete op te leggen voor wat betreft de werkzaamheden bij [Stichting] .
4.8.
Appellant heeft geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden voor [naam] , maar de inkomsten hieruit waren zo gering dat deze op zichzelf beschouwd niet kunnen leiden tot een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Het niet melden van deze werkzaamheden heeft dus niet geleid tot het ten onrechte ontvangen van WAO-uitkering en kon daarom voor het Uwv geen grond opleveren om een boete op te leggen.
4.9.
Wat in 4.5 tot en met 4.8 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit voor zover dit ziet op de boete vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht, het boetebesluit van 7 mei 2014 herroepen. Daarmee komt de boete te vervallen.
5. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. Het Uwv wordt opgedragen het reeds door appellant betaalde bedrag aan boete terug te betalen met wettelijke rente.
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden begroot op € 496,- in bezwaar, op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, in totaal op € 2.480,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2014 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover deze ziet op het boetebesluit van 7 mei 2014;
  • herroept het boetebesluit van 7 mei 2014;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de schade, zoals onder overweging 5 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Dogan

UM