ECLI:NL:CRVB:2016:4416
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting en de betekenis van beëindiging in besluit tot intrekking op grond van artikel 54, vierde lid WWB
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Betrokkene ontving sinds 2 mei 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek verzocht het college betrokkene om gegevens over zijn bankrekeningen. Betrokkene voldeed niet volledig aan dit verzoek, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht. Uiteindelijk werd de bijstand per 7 maart 2014 ingetrokken, omdat betrokkene de gevraagde gegevens niet tijdig had ingeleverd. Betrokkene ging in beroep tegen deze intrekking, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de beëindiging van de bijstand per 2 april 2014, maar handhaafde de intrekking per 7 maart 2014.
In hoger beroep stelde de Centrale Raad van Beroep vast dat de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht mogelijk was, omdat betrokkene niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de intrekking van de bijstand per 7 maart 2014 ook een beëindiging van de bijstand inhield. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de intrekking van de bijstand werd bevestigd. De Raad benadrukte dat het college bevoegd was om de bijstand te beëindigen op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB, en dat betrokkene voldoende op de hoogte was van de gevolgen van zijn verzuim.