ECLI:NL:CRVB:2016:4416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
15/732 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en de betekenis van beëindiging in besluit tot intrekking op grond van artikel 54, vierde lid WWB

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Betrokkene ontving sinds 2 mei 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek verzocht het college betrokkene om gegevens over zijn bankrekeningen. Betrokkene voldeed niet volledig aan dit verzoek, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht. Uiteindelijk werd de bijstand per 7 maart 2014 ingetrokken, omdat betrokkene de gevraagde gegevens niet tijdig had ingeleverd. Betrokkene ging in beroep tegen deze intrekking, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de beëindiging van de bijstand per 2 april 2014, maar handhaafde de intrekking per 7 maart 2014.

In hoger beroep stelde de Centrale Raad van Beroep vast dat de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht mogelijk was, omdat betrokkene niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de intrekking van de bijstand per 7 maart 2014 ook een beëindiging van de bijstand inhield. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de intrekking van de bijstand werd bevestigd. De Raad benadrukte dat het college bevoegd was om de bijstand te beëindigen op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB, en dat betrokkene voldoende op de hoogte was van de gevolgen van zijn verzuim.

Uitspraak

15/732 WWB, 15/2394 WWB
Datum uitspraak: 8 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 december 2014, 14/2464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een verweerschrift ingediend op het incidenteel hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.M. Vrijsen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 2 mei 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft appellant betrokkene bij brief van 27 februari 2014 verzocht om uiterlijk op 7 maart 2014 nader genoemde gegevens, waaronder alle afschriften van zijn bankrekeningen vanaf 1 december 2013 tot heden, in te leveren.
1.3.
Betrokkene heeft in reactie hierop onder meer overzichten van bij- en afschrijvingen op zijn bankrekening die eindigt op [nummer] (lopende rekening) en een saldo-overzicht van die rekening overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft appellant het recht op bijstand van betrokkene met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 7 maart 2014 opgeschort omdat betrokkene de gevraagde gegevens niet volledig had ingeleverd. Appellant heeft betrokkene in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door alsnog al de gevraagde gegevens uiterlijk op 28 maart 2014 over te leggen. Appellant heeft daarbij vermeld dat betrokkene van de lopende rekening de bankafschriften over de periode van 21 februari 2014 tot en met 6 maart 2013 (lees: 2014) niet meer hoeft over te leggen, omdat appellant deze al had ontvangen. Voorts heeft appellant erop gewezen dat, indien betrokkene al de gevraagde gegevens tijdig verstrekt, hij daarmee voorkomt dat zijn uitkering wordt beëindigd op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Betrokkene heeft tegen het besluit van 13 maart 2014 geen rechtsmiddel aangewend.
1.5.
Betrokkene heeft vervolgens opnieuw transactieoverzichten van zijn lopende rekening ingeleverd.
1.6.
Bij besluit van 2 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2014 (bestreden besluit), heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 7 maart 2014 ingetrokken en betrokkene te kennen gegeven dat zijn bijstand daarmee tevens is beëindigd. Appellant heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat betrokkene niet al de gevraagde bankafschriften (bankgegevens) binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd en dat dit hem valt te verwijten. Dat betrokkene in de bezwaarfase alsnog al de gevraagde bankgegevens heeft overgelegd kan bij een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB niet leiden tot een herroeping van het intrekkingsbesluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het ziet op de beëindiging van de bijstand met ingang van 2 april 2014, het besluit voor het overige in stand gelaten en appellant opgedragen om met inachtneming van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen ten aanzien van de beëindiging van de bijstand van betrokkene. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene niet al de gevraagde bankafschriften van zijn lopende rekening tijdig heeft overgelegd, ook niet binnen de herstelstermijn. Hiervan kan betrokkene een verwijt worden gemaakt. Dat betrokkene de ontbrekende gegevens in bezwaar alsnog heeft aangeleverd leidt bij een intrekking na opschorting niet tot een ander oordeel. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat betrokkene ten aanzien van zijn spaarrekening tijdig voldoende gegevens aan appellant heeft verstrekt. Ten aanzien van de beëindiging per 2 april 2014 heeft de rechtbank overwogen dat het alsnog overleggen van de ontbrekende gegevens in bezwaar wel gevolgen heeft. Deze hadden moeten worden betrokken bij de heroverweging in bezwaar. Niet is gebleken dat na overlegging van de ontbrekende gegevens het recht op bijstand nog steeds niet kon worden vastgesteld.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij heeft geoordeeld dat appellant de bijstand met ingang van 2 april 2014 heeft beëindigd, het bestreden besluit in zoverre heeft vernietigd en appellant heeft opgedragen in zoverre opnieuw op het bezwaar te beslissen. Betrokkene heeft zich in het incidenteel hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het betreft de intrekking van de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat met de intrekking van de bijstand met ingang van 7 maart 2014 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand per de datum van het intrekkingsbesluit ook is beëindigd. Appellant heeft hierbij verwezen naar de memorie van toelichting op dit artikellid (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 75-76). Van een intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB wegens schending van de inlichtingenverplichting is blijkens het bestreden besluit geen sprake, zodat in de bezwaarfase alsnog verstrekte gegevens niet in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
4.2.
In de parlementaire geschiedenis van artikel 54 van de WWB is vermeld dat, wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn herstelt, het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand beëindigen vanaf de eerste dag waarover dat recht is opgeschort en dat deze wijze van beëindigen geen belemmering is voor terugvordering van bijstand die reeds is uitgekeerd over een periode waarop de opschorting betrekking heeft (TK, 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 76). Voorts volgt uit vaste rechtspraak (uitspraak van 17 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1862) dat, in een geval waarin de intrekking niet is beperkt tot een bepaalde periode en geen beëindigingsbesluit is genomen, de werking van het intrekkingsbesluit zich ook uitstrekt over de periode na de datum waarop het primaire intrekkingsbesluit is genomen.
4.3.
Uit de tekst van het bestreden besluit volgt dat appellant de bijstand van betrokkene uitsluitend op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB heeft ingetrokken. In het bestreden besluit is voorts vermeld dat tevens terecht is overgegaan tot beëindiging van de bijstand, maar daarmee heeft appellant bedoeld te zeggen dat in de intrekking met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ook een beëindiging per datum van het intrekkingsbesluit besloten ligt. Dat kan worden afgeleid uit de eerste alinea op pagina 2 van het bestreden besluit waar wordt gesproken over een beëindiging van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB en ook uit de vermelding in het besluit van 2 april 2014 dat het besluit van 20 juni 2012 wordt ingetrokken per 7 maart 2014 en dat dit betekent dat de bijstand wordt stopgezet en is beëindigd. Appellant heeft dus geen afzonderlijk beëindigingsbesluit genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Incidenteel hoger beroep
4.4.
Betrokkene heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt de vraag of de intrekking van de bijstand met ingang van 7 maart 2014 in rechte stand kan houden.
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene binnen de hem bij het opschortingsbesluit gegeven hersteltermijn de gevraagde bankgegevens niet volledig heeft verstrekt.
4.7.
Betrokkene heeft aangevoerd dat intrekking met terugwerkende kracht niet mogelijk is, omdat dat mogelijke gevolg van het niet tijdig en volledig verschaffen van de gevraagde gegevens hem uit het opschortingsbesluit niet kenbaar kon zijn.
4.8.
Betrokkene heeft met deze beroepsgrond kennelijk bedoeld een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel te doen. Dit beroep faalt, omdat het mogelijke gevolg van het niet tijdig en volledig verschaffen van de gevraagde gegevens is gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de WWB. Daarin is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, appellant na het verstrijken daarvan het besluit tot toekennen van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. Appellant heeft in het bestreden besluit ook naar artikel 54, vierde lid, verwezen. Hoewel het de voorkeur zou hebben verdiend dat dit expliciet in de besluitvorming zou zijn vermeld, kon het mogelijke gevolg van het niet tijdig en volledig verschaffen van de gevraagde gegevens betrokkene voldoende duidelijk zijn.
4.9.
Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat het niet tijdig volledig overleggen van de gevraagde bankgegevens hem niet kan worden verweten, omdat hij bij het printen van de overzichten van de bij- en afschriften op zijn lopende bankrekening werd geholpen en hij
ervan uitging dat deze compleet waren.
4.10.
Ook deze beroepsgrond faalt. De eerste keer dat betrokkene bankgegevens had verstrekt, bleken deze niet volledig te zijn en heeft hij een hersteltermijn gekregen. Daarbij heeft appellant ten aanzien van de bankafschriften hetzelfde gevraagd als in de brief van 27 februari 2014 en daarbij vermeld over welke periode betrokkene geen bankafschriften meer behoefde over te leggen omdat deze (lees: de overzichten over deze periode) inmiddels waren ontvangen. Het kon betrokkene dan ook voldoende duidelijk zijn welke gegevens nog ontbraken en het had op zijn weg gelegen om, zeker de tweede keer, ter voorkoming van intrekking van de bijstand, zorgvuldig te controleren of de mutaties over de hele gevraagde periode te zien waren. De stelling dat appellant hem na de tweede keer dat hij overzichten had overgelegd had moeten wijzen op hetgeen nog ontbrak en hem nog een derde gelegenheid had moeten geven om de overzichten of afschriften over te leggen, wordt dan ook niet gevolgd.
Slotsom
4.11.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. Uit 4.4 tot en met 4.10 volgt dat het incidenteel hoger beroep niet slaagt. Om redenen van duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C. Moustaïne

HD