Uitspraak
OVERWEGINGEN
hebben”.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een toeslag van 20% op het wettelijk minimumloon. Het college verlaagde deze toeslag naar 10% omdat de meerderjarige dochter van appellante inkomsten uit studiefinanciering ontving. Appellante betwistte de verlaging van de toeslag en stelde dat de dochter geen gebruik had gemaakt van een rentedragende lening, wat volgens haar niet in aanmerking genomen mocht worden bij de beoordeling van haar recht op toeslag.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de dochter, ondanks het feit dat zij de lening niet had verzilverd, redelijkerwijs kon beschikken over middelen uit studiefinanciering. De Raad bevestigde dat de niet verzilverde lening niet kon worden afgewenteld op de bijstand van appellante. Verder werd vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een te hoog inkomen uit arbeid van de dochter, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst, omdat het totale inkomen van de dochter nog steeds boven het normbedrag lag. De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.