ECLI:NL:CRVB:2016:436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
14/2231 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Wajong-uitkering en de rol van de AAW in de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die lijdt aan ADHD en een autismespectrumstoornis. De appellant, geboren in 1972, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen, maar werd in 2007 als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. In 2013 diende hij een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen op basis van de vastgestelde beperkingen. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de situatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende levensjaar niet had beoordeeld, wat essentieel was voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad benadrukte dat, gezien de geboortedatum van appellant, de beoordeling aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) diende te gebeuren. De Raad concludeerde dat het Uwv niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen en dat de eerdere beoordeling niet in overeenstemming was met de AAW. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die op € 1.488,- werden begroot.

Uitspraak

14/2231 WWAJ
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 maart 2014, 13/1073 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. M.M.J. Arts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1972, is tot 1 december 2004 werkzaam geweest als activiteitenbegeleider voor 20 uur per week. Appellant heeft zich, vanuit een situatie waarin hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 6 juli 2005 ziek gemeld in verband met psychische klachten. Het Uwv heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 5 juli 2007 vastgesteld dat voor appellant per 4 juli 2007 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Appellant heeft op 19 maart 2013 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong 2010) in verband met autismespectrumstoornis en ADD.
1.3.
Bij besluit van 5 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant met de bij hem in 2007 vastgestelde beperkingen in staat is te werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
27 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest nu niet is beoordeeld of appellant de voor hem geschikt geachte werkzaamheden ook duurzaam kan verrichten. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij in zijn processuele belangen is geschaad doordat de rechtbank ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op zeventien/achttienjarige leeftijd bij de beoordeling heeft betrokken, terwijl dit niet ter zitting van de rechtbank aan de orde is geweest.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv - na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek - geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op achttienjarige leeftijd, zijnde [geboortedag] 1990, nihil is.
3.3.
Naar aanleiding van het door het Uwv in hoger beroep verrichte verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoek heeft appellant aangevoerd dat onduidelijk is of de voor appellant geselecteerde functies destijds ook op de arbeidsmarkt aanwezig waren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals is uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellant is geboren vóór 1 januari 1980, hoewel hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zoals die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wajong voor hem gold.
4.2.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW zoals dit destijds gold, is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.3.
Vastgesteld wordt dat de beoordeling door het Uwv die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet in overeenstemming is met de bepalingen van de AAW. Het Uwv heeft de medische en arbeidskundige situatie van appellant beoordeeld per datum aanvraag. Deze datum vloeit voort uit artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong 2010 op grond waarvan het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ontstaat dan zestien weken na de dag waarop de Wajong-aanvraag werd ingediend. Het Uwv heeft niet de situatie op het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant beoordeeld. Dit betekent dat het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend. In hoger beroep heeft het Uwv desgevraagd een nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht naar de situatie van appellant op zeventien/achttienjarige leeftijd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 september 2015, op basis van zich in het dossier bevindende stukken, vermeld dat appellant bekend is met ontwikkelingsproblematiek, zijnde een autismespectrumstoornis (syndroom van Asperger) en ADHD. Deze verzekeringsarts heeft gesteld dat de daaruit voortvloeiende beperkingen ook op het zeventiende en achttiende levensjaar aanwezig waren. Appellant is evenwel in staat gebleken zijn HAVO-diploma te behalen. Tevens heeft hij middelbaar beroepsonderwijs gevolgd en het MBO-diploma SPW behaald. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanknopingspunten gevonden om de belastbaarheid van appellant op het zeventiende en achttiende levensjaar anders in te schatten dan de belastbaarheid zoals die in 2007 in het kader van de Wet WIA is vastgesteld. Gelet op de destijds geldende beperkingen, is appellant aangewezen op goed gestructureerd werk met daarbij ook beperkingen ten aanzien van sociaal functioneren. In het bijzonder beperkingen in het hanteren van emotionele problemen van anderen, het omgaan met conflicten, het direct contact met patiënten/hulpbehoevenden en het werk met leidinggevende aspecten. Dit past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de ontwikkelingsproblematiek van appellant en is tevens van toepassing op het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant. Hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd geeft geen reden te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In hoger beroep heeft appellant geen medische of andere informatie betrekking hebbend op de in geding zijnde periode overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat toen voor appellant meer of andere beperkingen golden. Evenmin heeft appellant zijn standpunt onderbouwd dat hij de door het Uwv geduide werkzaamheden niet langer dan twee maanden kan verrichten en dat hij om die reden in de duurbelasting is beperkt. Derhalve moet worden uitgegaan van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 september 2015, die betrekking heeft op de zeventien/achttienjarige leeftijd van appellant.
4.5.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is van belang dat bij een beoordeling die ziet op een al lang verstreken datum ook de functieduiding problematisch kan zijn (uitspraken van de Raad van 7 juli 2014 en 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2014:2293 en ECLI:NL:CRVB:2015:1872). Als dit het gevolg is van een zeer late aanvraag, dan kan het Uwv niet aangerekend worden dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding en ligt het in de risicosfeer van de aanvrager dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn. Een zodanige situatie is in dit geval aan de orde, nu appellant ruim
20 jaar na zijn zeventiende levensjaar een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet Wajong 2010 heeft ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 oktober 2015 toereikend gemotiveerd en voldoende aannemelijk gemaakt dat de aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies - of soortgelijke functies - ook rond de zeventien/achttienjarige leeftijd van appellant op de arbeidsmarkt voorkwamen. Mede gelet op de bijlage bij het arbeidskundige rapport van
22 augustus 2013 is voorts niet gebleken dat de geduide functies, uitgaande van de juistheid van de voor appellant geldende beperkingen, in medisch opzicht voor hem ongeschikt zijn.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bestreden besluit dient eveneens te worden vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen geheel in stand dienen te blijven.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden begroot op € 992,- in beroep en op € 496,- in hoger beroep voor kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 augustus 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.488,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V. van Rij

UM